knippeknappebolleknollebeppe

De Boekenman heeft net een biertje bij me gekocht. In de deuropening blijft-ie nog ff wat praten met Tabe, die bij me langs is om een biertje te drinken.

‘Wat heb jij nou bij je?’ vraag ik ‘m, op ‘t moment dat ik me bij hun kan voegen.
‘Ja, mooi hè? Heb ik net gevonden. Is een boek over Ajax.’
Hij laat de bladzijden ff waaieren, maar ik zie geen letters. Slechts witte vellen.
”t Is een Ajax-plakboek,’ verbetert Tabe.
‘Ja, ‘t is een Ajax-plakboek,’ bevestigt de opportunist die z’n geld moet verdienen met wat-ie vind op straat.
‘Maar dat bedoelde ik niet. Ik bedoelde dat doosje wat je bij je hebt.’
‘Oh, dat? Ach, daar zitten allemaal batterijen in.’
‘Waarvoor heb jij nou batterijen nodig?’
‘Nou, ik heb een ventilator gevonden op straat. Zo’n ding wat ronddraait uit een wasmachine gehaald; een centfigu..hm.., een centrufig.., nee…’
‘Een centrifuge,’ helpt Tabe weer.
‘Ja, een centriguge. Die dingen hebben een hele harde motor. Je weet niet hoe snel die dingen rond kunnen draaien. Dat heeft heel veel kracht.’
‘Heb je daar dan wat aan?’
‘Jaaah. Ik heb dus bedacht dat als ik daar batterijen op zet, dan kan-ie niet meer zo snel, want dat kan allemaal niet door de batterij.’
‘Zo, da’s slim.’
‘Ja, da’s knippeknappeknollebollebeppe.’

Boekenman was nog maar net weg of ik rende al naar binnen. Ik moest ‘t opschrijven, anders was ik ‘t vergeten.
‘Hé Tabe, was ‘t nou knippeknappedollebeppe?’ riep ik naar buiten.
‘Hahaha, nee, nee, ‘t was langer.’
‘Nee, ‘t klonk ook niet. Knippeknolleknappebolledollebeppe of iets dergelijks.’

We blijven oefenen op de uitspraak in Zijperspace.

kattenblokkade

Ik wil geen katten meer in m’n tuin. Of in ieder geval zo min mogelijk.
Ze wroeten de zorgvuldig door mij uitgekozen & bewust op die plek geplaatste plantjes ondersteboven. Ze pissen & kakken in m’n tuin & laten zodoende hun geursporen ook voor mij duidelijk herkenbaar achter. & Om hun ontlasting te verdoezelen trappen ze er nog wat zand overheen, onachtzaam voor ‘t kruipend vetmuur dat benevens de boodschap ook bedolven wordt.

Ze betreden m’n tuin dit jaar vaker dan voorheen, doordat de vrije doorgang daartoe uitnodigt. Men heeft afgelopen herfst nl de schutting achter m’n tuin vervangen. Nu nog hoger, steviger, mooier & verder weg bovendien. Waardoor ik meer dan een ½e meter xtra tuin in de diepte erbij heb gekregen. & De katten een totaal onbegroeide doorgang van tuin naar tuin, waarbij ze niet gestoord worden door afsluiting dmv schuttingen van buur naar buur, want die zijn nog niet aangepast op de xtra winst.
‘t Zijn zoveel katten dat ik ze niet meer kan onderscheiden. Voorheen hoefde ik slechts de katten van m’n direkte buren te herkennen. Nu weet ik niet waar ze vandaan komen. & ‘t Lijkt elke keer weer een andere te zijn. Slechts een enkele keer die van de direkte buren.

Die doorgang moest dus voorzien worden van obstakels. De overgang van tuin naar tuin op die xtra ½e meter moest voor katten moeilijker te nemen zijn. Ze moesten genoodzaakt zijn de schutting te nemen.
Had ik me bedacht. Want als ze de schutting zouden nemen, zou ‘t niet meer zo voor de hand liggen mijn tuin als openbaar toilet te gebruiken, want daar moesten ze dan speciaal in springen. Dan zouden ze net zo goed die van de achterburen daarvoor kunnen gebruiken.

Ik was toevallig toch al een paar dagen aan ‘t zagen in m’n tuin. Bomen die me niet bevielen. Nog van de vorige bewoonster, wiens smaak stamde uit begin vorige eeuw. Van die groenblijvers, het hele jaar lang, bomen die ‘t seizoen niet lijken te herkennen. Associeer ik vaak met kitsch. Hoort niet in mijn tuin, vind ik.
‘t Is best zwaar werk, maar ik had ‘t er voor over. Voor beiderlei bestemmingen. Meer licht in ‘t achterste gedeelte van m’n tuin was al een grote winst. Balkjes, met af & toe een akelig uitstekend takje, die ik kon gebruiken om 1 zijde van de tuin aldaar af te sluiten voor ‘t kattenverkeer was de onverwachte xtra opbrengst.
Ze zullen er nu overheen moeten springen. Maar katten zijn geen paarden, die óver obstakels springen. Katten springen óp obstakels. & Dat kan niet bij mijn creatie.

Genoegzaam heb ik gister een paar keer naar de kattenblokkade gekeken. Die moest voldoen.

Vanochtend werd ik wakker in een huis die naar kattenpis stonk.

Er wordt een harde strijd geleverd in Zijperspace.

notities

Iedereen heeft voor het in slaap vallen wel eens een groots idee, en denkt: ik zou het moeten opschrijven. Het schrijven van een boek is honderdduizend keer opstaan om even iets op te schrijven.

(Jonathan Foer in Hp/de Tijd)

Ik heb dan wel een notitieboekje & ik heb ‘m nagenoeg altijd bij me, maar ik noteer te weinig naar m’n zin. Juist die enkele gedachtes, die gedachtes waar ik nog niks mee kan, maar wellicht later wel; die gedachtes wil ik opgeschreven hebben, zodat ik ze kan bewaren. Ik wil ze beschikbaar hebben, makkelijk voor handen, op orde, misschien wel gecatalogiseerd. Zoals ik vroeger m’n stripboeken & muziek had gecatalogiseerd.

Hoewel ik in zekere zin redelijk onderweg ben. Van de meer dan 900 stukjes die ik vanaf begin september geschreven heb, is ‘t merendeel ontstaan door een spontane gedachte, onmiddellijk uitgewerkt, later pas gecorrigeerd. Dat strookt nl ‘t beste met mijn persoon, heb ik ondertussen gemerkt.
Dus zou je m’n blog kunnen beschouwen als een soortemet kladblok. Later, na nog 90.074 stukjes, zal ik ‘t rommeltje kunnen samenvoegen tot een geheel.

Dan pas zal blijken of Zijperspace de moeite waard was.

1e kus

‘Kan je je 1e kus nog herinneren?’ vraagt Petra aan Hendrik.
‘Nee hoor, daar denk ik nooit meer aan.’
‘Kom op,’ reageer ik, ‘je weet toch zeker wel je 1e kus te herinneren? Je weet toch bijv ook met wie je voor ‘t 1st naar bed ging. & Hoe dat is gegaan. Dan weet je ook wel wie je de 1e zoen heeft gegeven. Dat heeft vast ook wel impact gehad.’
Hendrik gaat nu bedenkelijk kijken, duidelijk op zoek in z’n geheugen. Hij herkent wel iets in z’n geheugen dat iets met een kus te maken heeft gehad, zo lijkt z’n gezicht te zeggen, maar hij is er niet volledig van overtuigd of ‘t de goede herinnering is.

Ook ik begin te twijfelen. Bij m’n opmerking over ‘t jezelf herinneren met wie je mogelijk als 1e naar bed bent geweest, kwam bij mij meteen een beeld tevoorschijn. Bij ‘t vervolg echter liet de 1e kus zich niet makkelijk illustreren.
& Toch duikt plots Debby in m’n geheugen op, zonder concurrentie van andere vrouwelijke verschijningen.

Debby was een klasgenootje op de lagere school, die net als ik bijna dagelijks in de speeltuin was te vinden. Zij altijd met vriendin Eva, ik was over ‘t algemeen vergezeld door 1 van m’n broers: Carel dan wel Quint.

We zaten in de 3e klas waarschijnlijk. Ik woonde nog maar net in de buurt, maar was wel al bekend met alle klasgenootjes. & Zij met mij. Iedereen wist waar iedereen woonde & wie met wie omging.

Ik moest wel gezelschap hebben, want anders had ik geen reden om de speeltuin te bezoeken. & Een reden moest ik zeker hebben, want anders zou men merken dat ik er niet kwam om te spelen. Ik was weliswaar de hele tijd in de schommel te vinden, maar dat was vooral omdat ik dan een goed uitzicht had op wat er zoal in de speeltuin omging. & Waar Debby zich bevond.

Iemand moet tegen me gezegd hebben dat Debby verliefd op me was. Ze wilde met me. (Op iemand zijn bestond nog niet).
Dat vond ik in 1e instantie maar niks. Ik vond Debby helemaal niet leuk, durfde ik te beweren. Maar ‘t zaad was gestrooid.

Ik had ‘t gevoel nog niet eerder meegemaakt, verliefd zijn, met iemand willen. Ik vond ‘t verschrikkelijk; ik kon alleen nog maar aan Debby denken; ik zag alleen nog maar haar, waar we ook waren. & De hele familie kwam ‘t te weten, waardoor de hele familie er grappige opmerkingen over moest maken.

Gelukkig hield zij ook van schommelen, want regelmatig bevonden Eva & Debby zich op de schommels die er waren naast de 2 die m’n broer & ik bezet hielden. Dat zorgde er dan weer voor dat m’n broer rare opmerkingen maakte & Debby & ik verlegen zwegen.
Eva wilde zich nog wel eens terug trekken, maar dat kon ik beter niet aan m’n broer vragen. Dat zou slechts averechtse gevolgen hebben. Dus betekende ‘t dat we altijd in gezelschap waren.
Tot ik op een gegeven moment met andere klasgenoten had afgesproken ipv met een broer. Waardoor ik Debby eindelijk alleen kon ontmoeten. Dat resulteerde uiteindelijk in die 1e zoen. Bij de schommels.

Ik was vervolgens nog verliefder dan ervoor; m’n familie kreeg ook nog meer uit mijn mond te horen; de pesterijen van de familie namen op gelijke voet toe.
Maar ipv dat we meer toenadering zochten, namen Debby & ik juist steeds grotere afstand tot elkaar. De zoen was zo iets geweldigs geweest, zo iets groots, dat we niet durfden te hopen dat nog een keer mee te maken. & We in steeds grotere verlegenheid tegenover elkaar stonden. Iedereen wist dat we met elkaar gingen, maar de verwachting was daardoor zo groot dat we (ik in ieder geval) erdoor geparalyseerd werden.

Nog jaren later voelde ik me verlegen als ik Debby tegenkwam, vooral ook omdat vaak genoeg een toevallig aanwezige familielid me, bij ‘t zien van Debby, aan die 1e zoen moest herinneren. Met een meesmuilende lach.

De 2e zoen is gewist uit ‘t collectief geheugen van Zijperspace.
(andere mensen kunnen die 1e zoen toch ook wel herinneren, neem ik aan?)

vlooienpoten

Ik heb nooit begrepen waarom kinderen elkaar moeten pesten. Iemand die zwakker overkomt, moet nog ff xtra de grond ingedrukt worden, om degene die pest ‘t gevoel te geven hoger te staan in de hiërarchie van de schoolklas. Ik heb er nooit echt aan meegedaan, zover ik me kan herinneren. Dat kwam misschien doordat ik in ‘t begin van de middelbare school zelf gepest werd.

Ik was op de lagere school bevriend met Casper. Vanaf ‘t moment dat-ie bij ons op school kwam, ging ik dagelijks met ‘m om.
We hadden ‘t geluk dat we naar dezelfde Havo/Vwo-school gingen & bovendien in dezelfde klas werden geplaatst. Maar wat heet geluk als je vriendje al snel andere vriendjes opzoekt & zich af probeert te zetten tegen je?
‘t Leek alsof Casper zich voor me schaamde, want hij zette z’n nieuwe vriendjes tegen me op. De langste & sterkste, Sjaak, moest me tijdens gym in een houtgreep nemen & boven op me liggen, zodat ik me niet kon bewegen. Men kreeg de opdracht m’n tas met boeken tijdens de pauze te legen. Dan werd-ie op z’n kop gezet & was ik gedwongen op m’n knieën er weer orde in te brengen. Door m’n knieën gaan was al een vernedering, omdat ik zodoende niet kon zien wat ze nog meer bekokstoofden. Als ik dan eindelijk m’n schooltas gevuld had, werd ik door de 1 opzijgeduwd & de ander leegde de tas weer.

& Toch bleef ik me aan Casper vastklampen, want hij was nou 1maal m’n enige vriend op de nieuwe school. Maar des te harder ik z’n vriendschap van hem verlangde des te doortastender werd hij in ‘t afwijzen ervan. Tijdens een kennismakingsweekend op Texel mocht ik me niet meer in zijn omgeving begeven van ‘m, dus ook niet naast ‘m fietsen. Ook al waren we bij elkaar in de groep gezet voor de puzzeltocht. Alle oplossingen die ik aandroeg waren zijns insziens fout. Ik had daar niets tegen in te brengen, want hij had de leiding over ‘t groepje van 6 al op zich genomen.

‘t Ging verder. Na ‘t schoolreisje stookte hij de rest van de klas tegen me op. Ik werd ‘t middelpunt van bijna alle pesterijtjes.
‘t Meest fanatiek daarin was Jessica, op de leeftijd van 12 jaar al een haaibaai. Zogauw ze me tegenkwam schold ze me uit. Ik was me van geen kwaad bewust, want ik had nog nooit een poging ondernomen om met haar een praatje aan te gaan. & Ondanks mijn teruggetrokkenheid vond ze me blijkbaar niet om uit te staan.
Vooral tijdens de gymles liet ze dat merken. Ze kon geen aanmerkingen hebben over m’n prestaties, daar kon ‘t niet door komen, want door m’n lenigheid stak ik ver boven ‘t gemiddelde van de klas uit. Over m’n lengte ook niet, ook al was ik de kleinste, want ze was zelf nauwelijks groter dan ik.
Dus moesten ‘t m’n benen worden. Door m’n dunne huid waren m’n aders duidelijk te zien. Ik had me nooit gerealiseerd dat dat vreemd zou zijn, maar Jessica wist me er van te doordringen.
‘Hè, gatsie, jij hebt vlooienpoten, je kan er alles doorheen zien,’ was de 1e opmerking.
Daarna klonk ‘t meermaals tijdens de gymles: ‘Daar heb je Ton met z’n vlooienpoten.’
Als er bij een spel iemand getikt moest worden & ik dicht bij haar in de buurt kwam, riep ze al snel: ‘Rot op, met die gore poten van je.’

In de loop van ‘t jaar werd ‘t pesten minder, omdat ik vriendschap met 2 andere jongens sloot. & Als men 3 mensen tegelijk moet pesten, komt ‘t over ‘t algemeen niet zo hard aan. We hadden wel wat anders te doen dan luisteren naar hun.

Van de week zag ik Jessica werken bij de ABN/AMRO in Den Helder. Ze had een ABN/AMRO-pakje aan. Nog steeds ‘tzelfde gezicht waar geen vrolijke glimlach vanaf te lezen viel. Dezelfde haaibaai, maar nu 38 jaren oud.
Ik vond ‘t er treurig uitzien, besloot ik bij mezelf. Ik had die groene pakjes al eerder bij de filialen in Amsterdam waargenomen, maar nu een oud-klasgenote er in liep, vond ik ‘t algehele truttigheid & burgerzin uitstralen.
Buiten horeca-werk in de Rode Hoed heb ik nooit iets gedragen wat voorgeschreven was. Ik ben blij dat ‘t met mij wél goed gekomen is.

& Dat uniformiteit niet bestaat in Zijperspace.

m’n moeder

‘t Lijkt alweer lang geleden dat ik ‘t gedicht, handelend over m’n vader, geschreven nav ‘t 30-jarig huwelijk met m’n moeder, hier geplaatst heb. ‘t Zou tijd worden dat ik mijn poging van ooit m’n moeder dichterlijk te verbeelden ook plaatste.
Weliswaar met (zeer kleine) aanpassingen. & Nog klopt zeker ‘t metrum niet, maar ‘t ging om de intentie. & Om de moeite die ‘t me kostte vanwege ‘t betreden van een gebied mij geheel onbekend.

Zaterdagnacht speelden wij Doornroosje,
ook al was zij reeds ontwaakt.
En in ‘t donker zei: ‘Wat bloos je?’
Als ze me door dronkenschap zag geschaakt.

Doordeweeks was ik Oedipous
die z’n moeder niet kan verlaten,
want middernachts weer een smoes
om haar hoofdpijn aan te praten.

Vele moeders zijn zo versleten
door vele kinders met problemen
en van dat soort was ik er één,

Maar om deez’ moeder niet licht te vergeten
zal ik trachten ‘r immer mee te nemen,
Want slechts 5 hebben haar met mij gemeen.

Voor de rest is er niets veranderd in Zijperspace.

bauhaus

Ik wist niet eens wie Bela Lugosi was. Ik kende slechts die donkere stem van de zanger van Bauhaus, die luid liet weergalmen dat Lugosi ‘undead’ was. Betekende dat dat-ie weer levend was?

Maar alleen de hoes maakte de plaat, een 12-inch, al de moeite waard. Obscuur & vaag, een teken dat de plaat vast moeilijk te verkrijgen was. Rare pose voor een zanger, dacht ik er weliswaar bij, maar dat zou z’n live-performances wel speciaal maken.

Pas tijdens m’n studie kreeg ik door wie de man was waar ‘t nr over ging. & Pas toen bleek ik ‘m al onnoemelijk vaak gezien te hebben. In ontzettend veel pruts-films had-ie gespeeld, maar ook in ontzettend veel pruts-films waar ik later alsnog bewondering voor kreeg.

Ik heb vaak ‘t idee dat Bauhaus, of eigenlijk de mensen die goed naar ‘t nr geluisterd hebben, toendertijd de Gothen-muziek hebben uitgevonden. Sinister, zwaar, diepe echo, met zware mysterieuze stem.
Sinisterheid die later ook door Sisters of Mercy werd nagestreefd. Voor mij te zwart.

Iedereen droeg zwart, iedereen die zich maar enigszins met dit soort muziek wilde associëren. Wilde je bij de alternatieve scene horen, dan diende je zwarte kleren te dragen. Liefst met een lijntje onder je ogen, maar voor mannen niet noodzakelijk.

Ik wilde me daar niet aan conformeren. Vond ‘t belachelijk. Men wilde zich niet voegen aan de maatschappij, niet in de massa opgaan, oa door juist ándere muziek te luisteren, anders te kleden ook. & Vervolgens werd er een nieuwe massa gecreëerd. Een massa die elkaar volgde door in ‘t zwart gekleed zijn.

Ik deed niet mee. Ik was gekleed in ‘t groen, blauw of soms in ‘t rood. Er mocht in mijn kleding vooral geen zwart zitten. Want dan zou ik me conformeren aan ‘t anti-conformisme. Mij zouden ze daar niet in vangen.

‘t Aanpassen is later, véél later ontstaan in Zijperspace.
(maar toen droeg niemand meer een spijkerbroek)

ochtendgeur

Wat ik doe is eigenlijk niet aardig. ‘t Is geen teken van sociaal gedrag. Zeker niet tegenover de verkoopsters die ik tijdens m’n ochtendlijke tocht tegenkom. ‘t Interesseert me weliswaar een klein beetje wat ze ervan denken, maar blijkbaar niet genoeg om er van te voren wat aan doen.
Hoewel ik natuurlijk niet weet wat men ervan merkt. Ik kan immers moeilijk zelf beoordelen hoe ik zo ‘s ochtends vroeg ruik, zonder douche of tandpasta gebruikt te hebben, met dezelfde kleren aan als de dag ervoor.

De ochtenden van m’n vrije dagen wil ik me een tijdlang nergens wat van aantrekken. Ik wil de dag ‘t tempo laten bepalen, de zin die spontaan bij me opkomt laten bepalen of ik iets ga ondernemen, of juist niet. Een tijdje nastoven in de geuren van de afgelopen dag & nacht hoort daarbij, want ik wil vooral niet de stress van opschieten-anders-kom-ik-te-laat hebben, geassocieerd met ‘t tandenpoetsen & douchen, die bij een werkdag hoort. ‘t Dagelijks verschonen komt wel als ik van plan ben onder de mensen te komen. & De ochtend-boodschappen horen daar gevoelsmatig niet bij. Da’s een noodzakelijk kwaad, waar ik buiten de vrije dag meestal geen tijd voor heb.

Ik probeer ze wel enigszins tegemoet te komen, de verkoopsters van de bakker & consorten. In ‘t besef dat ik mogelijk wee uit m’n mond ruik, misschien wel stink, praat ik niet rechtstreeks tegen ze, m’n hoofd lichtjes afgewend & probeer afstand te houden.
Ik kan ‘t me nl van m’n zaterdagochtend-werk in de bibliotheek herinneren, de mannen die absoluut niets aan hun gebit leken te doen (ik schrijf ‘gebit’, maar ‘t schijnt dat de meeste stank veroorzaakt wordt door ‘t achterste gedeelte van de tong). Automatisch deed je dan een stapje achteruit, want de walm was soms dodelijk, zoals ‘t stonk naar opgegraven lijken.

Vooral als ik de avond ervoor redelijk wat gedronken heb, smaakt m’n mond als een zwerm dooie mussen. Angstig ben ik me daarvan bewust, vooral bij ‘t aanschouwen van een jongedame, waarmee voor ‘t oog absoluut niks mis mee lijkt. Want hoe mooier/sympathieker degeen die tegenover je staat, hoe groter ‘t schuldgevoel.
Een klein meisje heeft me ooit na zo’n gezellige avond de waarheid durven vertellen.
‘Hé, jij ruikt net als Pappa als-ie een feestje heeft gehad.’
De meisjes van de bakker mogen van geluk spreken dat ‘t tegenwoordig niet meer alle dagen feest is.

Tijd om Zijperspace een schoonmaakbeurt te geven.

viking

We mochten z’n gezicht niet zien, want die was te veel beschadigd. De kist was volledig afgesloten, incluis ‘t stuk waar je normaliter nog ff ‘t gelaat kan bekijken.
& Toch staat z’n gehavend gezicht in m’n herinnering gebrand. Een scheve neus. Eigenlijk was z’n gehele linkerhelft opgeschoven naar rechts. Z’n huid licht verschroeid. Doods; vooral doodse ogen; ogen waar alle olijkheid uit was weggeslagen.

Ik heb ‘t dode gezicht van Erik nooit gezien. Alleen m’n broer Quint & een enkeling van de familie van Erik die richting Spanje vertrok.
Maar Quint vooral. Die zag ‘t dode gezicht meteen. Onmiddellijk na de val wist Quint al dat-ie dood was. Want bij ‘t licht van de lantaarnpaal zag-ie dat je met zo’n scheef gezicht niet in leven kan zijn.

Erik wilde niet ouder worden dan Jim Morrison, z’n held. Soms stond-ie in de Bliksem voorover gebogen bij de foto die naast de bar hing. Een foto van ‘t graf in Parijs. Volledig in z’n rol prevelde hij wat zinnetjes. Dat hoorde bij z’n onnavolgbare manier van dronken spelen. Hij leunde met z’n hoofd tegen de foto aan, alsof-ie boete deed & bezwoer Jim in z’n weg te volgen.

FF later was Erik plots weer Viking (in dol enthousiasme sprak iedereen dat engels uit) & kon hij ons allemaal aan.
‘Hé Quint, armpje drukken?’ vroeg-ie, z’n hand al uitgestoken over de bar. & Quint reageerde alsof ze beiden nooit verveeld ervan zouden raken.
Of we gingen barsurfen, waarvoor Quint de muziek op zeer luid zette & Erik & z’n gevolg de handen aan de andere kant van de bar vasthaakten om op de golven van de muziek te surfen.

Iedereen wilde Viking zijn, maar slechts Erik had er ‘t postuur voor. & De nonchalance om er in te geloven. Vooral als de plastic viking-helm tevoorschijn werd gehaald. Met hoorntjes aan beide zijden.
Eigenlijk wilde iedereen Erik zijn, maar dat was wel heel veel gevraagd, want dat moest je kunnen overleven. Om laat in de nacht je helm aan de barman te geven, te vragen om ‘m te vullen, in 1 teug leeg te drinken & weer doodgemoedereerd verder te hangen aan de rand van de bar. Op ‘t randje van omvallen. Dat was niet ieders lichaam vergund.
Hij speelde dronken te zijn of hij was ‘t. & Onder alle omstandigheden was Quint de enige die invloed op ‘m had. Dan werd er weer wat nuchterheid ingeblazen.

‘Hé, kijk uit, hè. Want ik pak je op & ik gooi je weg!’ Waarbij z’n handen een luchtige wegwerp-beweging maakten. Dus hield je je mond & werd er daarvoor in de plaats luid gelachen. Je kon je nl voorstellen dat-ie er toe in staat was. Lichamelijk dan, want buiten je stevig vastpakken deed-ie niemand kwaad. Erik was een lieve Viking.

‘VIKINGS,’ weerklonk er dan plots luidkeels door de Bliksem. Een enkele maal liet Quint ‘t licht van de bliksemschicht aan ‘t plafond door de tent heen gaan, om de oerkreet van Erik te vergezellen. Of die van Quint zelf. Quint was de enige andere Viking waar Erik aan geloof aan hechtte.

Voor z’n 27e verjaardag kreeg Erik een bloemenvaas bier. Eindelijk. Hoe vaak had-ie Dennis, de eigenaar, & de barmensen wel niet verzocht om zo’n lekker groot glas bier? Op z’n 27e kreeg Erik ‘t dan eindelijk, ik geloof van Dennis zelf. ‘t Mooiste kado dat-ie ooit had gehad, beweerde hij.
In 2 minuten had-ie de 2 liter op.
De rest van de avond liep-ie rond met z’n vaas. Al dan niet gevuld. Nooit helemaal, want hij had er altijd wel de kop vanaf gedronken.

Quint & Erik waren eigenlijk met korte zinnetjes aan ‘t smijten, die meteen de stemming er in konden brengen.
‘LOL MAKEN!’
& Iedereen wist dat-ie wild moest gaan applaudiseren & absurd lachen & joelen.

Ze hebben vast veel lol gehad met z’n 2-en in Spanje, in gezelschap van nog 2 andere jongens uit de Bliksem-scene, maar daar hoor je Quint niet over. Ik ken slechts ‘t verhaal van die laatste nacht.

Ze waren uit de kroeg gekomen & onderweg naar de tenten. Langs de kant van de weg ging Quint nog ff liggen in ‘t gras. Beetje uitrusten met z’n ogen dicht.
‘Hé, Quint, ik ga in die paal klimmen.’
‘Doe dat nou niet, da’s gevaarlijk.’
‘Quint, zie je hoe hoog ik ben?’
‘Nee, ik heb m’n ogen dicht. Kom er nou uit.’
Slechts gehijg van een klimmende Erik.
‘Kom er nou uiuit!’
Vervolgens een soort van xplosie.

Erik werd geëlektrokuteerd door de hoogspanningskabels waar hij te dicht bij in de buurt kwam. Hij viel, plat op z’n gezicht. Quint wist meteen wat er aan de hand was.

Erik werd net zo oud als Jim Morrison.

We dromen nog steeds van oppakken & weggooien in Zijperspace.

vernietigingsdrang

Men is bezig mij te vernietigen. & Dat ik dat voel ligt volledig aan mij.
Daar kan nog wel wat bovenop: alles wat fout gaat, ligt aan mij. Bovendien heb ik een kuthumeur. Zegt men mij dan. Geen van mijn daden wordt goedgekeurd, alles is anti-produktief.

Als ik iets vraag wordt ‘t tegenovergestelde uitgevoerd. Vraag ik om hulp, dan heeft men geen tijd, word ik niet gehoord of voert men ‘t anders uit. Zodat ik ‘t toch alleen moet oplossen.

Ik leef teveel in mezelf, alles draait om mij; er is niet veel meer dan ik. Gaat er iets fout, dan reflekteert ‘t direkt bij mij naar binnen. Niet zomaar. Nee, ‘t voelt alsof dieper & harder naar binnen niet kan.

Zonder dat men ‘t weet misschien, is men bezig mij te vernietigen. Er blijft geen keus meer over dan kleiner worden, terugtrekken, minder voelen. Tot er niets meer overblijft.
Af & toe voel ik de opluchting mezelf van vroeger terug te vinden als de grenzen van eindeloos repetitief met elkaar omgaan ff niet worden gehanteerd. Dat wordt over ‘t algemeen snel afgestraft, want je dient wel in ‘t zelfde stramien door te gaan.

Ik heb geen zin meer om te strijden, zeker niet om iets waar niet om te strijden valt. Ik ben veel te moe van mensen die conclusies trekken, zonder een poging te ondernemen zichzelf op de hoogte te stellen. Slechts wantrouwen heerst, geen onbekommerdheid. & Vooral impulsiviteit wordt bestraft.

Terwijl Zijperspace slechts bestaat uit impulsieve erupties.