blik

Hij zat plotseling op de achterschutting. Ik keek net de tuin in. Met op de achtergrond de perzik kleur van de flat van al m’n achterburen stak-ie plots boven ’t groen uit. Ik meen slechts een glimp van een vlucht te hebben opgevangen. Onmiddellijk zat de spreeuw. Bovenop de rechtopstaande planken die mijn schutting vormen. Voorovergebogen. Rustend. 1 Tel. 2 Tel. Kopje opzij. Inspecterend. Snavel mijn kant op.
Weg.

De ochtend erna had ik vroeg, zeer vroeg, nog wat gekrakeel gehoord. Ik was opgestaan omdat ik niet meer kon slapen. Door hoestbuien ertoe gedwongen.
’t Was 5 uur ’s morgens. Hoopvol deed ik de gordijnen open. Benieuwd naar zonneschijn, leven & ’t nieuwe. Tevens in de veronderstelling dat er nog zorg in ’t beestje zat. In ’t spreeuwinnetje dat bovenop ’t hek aan de zijkant zat. ’t Beestje dat de buurt weer bij elkaar kakelde met haar lawaai.
Maar als een mens in staat kan zijn agressie in de blik van een vogel te lezen dan was ik op dat moment met dat talent behept. Een snavel priemde zich van 2 meter afstand, door de glazen van m’n tuindeuren, dringend, vernietigend, heen. Terwijl ik weet dat snavels niet kunnen kijken. Ik weet dat de vogel aan de zijkant van z’n gezicht een blikveld heeft, een blikveld dat een grote radius heeft, maar niet tot aan de voorkant, recht vooruitstekend langs de snavel, maar op dat moment vernietigde ’t vrouwtje dat haar kinders verloren had, elk vertrouwen dat ’t nog overhad in andersoortig levend wezen. Door mij op mode ‘neglect’ te zetten. Ik hoopte dat de vogel deze taal ook machtig was.
Neglect. Genegeerd. Niet bestaand. Ook al had ik bijna over ’t hek gesprongen om de eksters met menselijk geweld te verbannen. Te verjagen.
Ik mocht me niet met de natuur bemoeien. Ook al bevond de natuur zich onder de veranda van m’n buren.

Vader spreeuw zat daar. Als ik mezelf ’t talent kon toedichten vogels te herkennen, alleen al op ’t feit dat ze een maand lang mijn buren waren geweest. Een zwarte vacht, een puntige snavel, 2 poten, & de mogelijkheid tot vliegen had hij bewezen. Dat waren de enige onderscheidende kwaliteiten die ik aan ‘m kon herkennen in vergelijking met ander levend goed in de buurt. Ik herkende er zeker een spreeuw in. Maar ik wist, sterker nog: dat ’t niet anders kon dan dat ‘t ’t mannetje was die ’t nest had gebouwd (mijn aarde daarvoor had gebruikt), voer had aangesleept, de verdedigende aanvallen had uitgevoerd, & uiteindelijk was vertrokken. Al of niet met z’n vrouw.
Ik weet niet hoe dat gaat in de natuur. Blijft zo’n stelletje bij elkaar? Of hebben ze meteen geheel genoeg ervan? & Wel helemaal van hun partner. Omdat deze ’t gezinnetje niet afdoende had kunnen beschermen. Willen ze dan afstand, willen ze dan alleen nog maar denken aan volgend jaar, aan nieuwe kansen, aan kroost dat nog in ’t verschiet ligt?
Vader zat daar. Bovenop de schutting aan de achterkant van m’n tuin. Perzik op de achtergrond. Hij knikte met z’n kop. Z’n snavel daalde. Met ondertussen rechte rug, bijna horizontaal. Snavel wees naar m’n tuin. Recht op de guldenroede die zich eronder bevond. Daarna hief hij z’n kop weer op.
Hij wierp een vlugge blik naar links, voor de kijkers rechts. & Uit de boom achter de schutting schoten op datzelfde moment 2 lichamen, een vale & een zwarte, van ‘tzelfde soort, tevoorschijn. Elegant, duikend & opkomend. Speels tussen de uitsteeksels van heggen door. Die van de buren verderop. Glippend langs takken. Levendig, genietend.
Vader, die inmiddels geen vader meer was, liet zich vallen, dook, erachteraan, gleed op de lucht, & vervolgde z’n weg met onbezorgd gezelschap.
Ik dacht een vlugge blik te hebben gezien. Een blik van weemoed. Een blik van treur. Een blik van nooit meer. Een weggevlogen blik, gevlucht voor kinders die niet meer bestonden.

Maar ik wist niet of dit slechts een verzinsel was in Zijperspace.

overactief

Om ½ 9 gaat de telefoon. Een ½ uur ervoor heb ik me nog omgekeerd, overwogen er uit te stappen, maar ik ben toch blijven liggen. Bij ‘t rinkelende geluid moet ik 1st even nadenken. Wil ik er wel uit? Maar als ik me realiseer dat ’t de telefoon maar is, richt ik me op.
‘Met Ton.’
M’n stem is bijna verdwenen. Raspend schuurt-ie door de hoorn.
‘Ja, goedendag, met je huisarts.’
Dan schrik je al. Een mens wordt niet zomaar door z’n huisarts gebeld. Of er moeten administratieve complicaties zijn.
‘Sorry dat ik je zo vroeg bel,’ gaat-ie verder, ‘maar ik heb hier de uitslag van je bloedtest voor me liggen.’
Die zou woensdag toch pas bekend worden, schiet er door me heen. Terwijl de huisarts doorpraat mompel ik wat ja’s & hmm’s. Zodat-ie vooral niet stopt. Ook weer niet te veel hmm’s & ja’s, want anders wordt de aandacht weer te veel verlegd naar de gevolgen van m’n verkoudheid. Er zijn nu blijkbaar belangrijker zaken.
‘’t Blijkt toch dat je schildklier een beetje te actief is. Daar komen die klachten van je darmen waarschijnlijk vandaan. Er moet snel wat aan gedaan worden. Dat is de reden dat ik je zo vroeg bel.’
Hij praat, ik denk.
Worden de uitkomsten van de tests eerder doorgestuurd naar de huisarts als er alarmerend nieuws uit tevoorschijn komt? Ik stel me een laborante voor die bij ‘t 1e buisje de alarmbel laat klinken: ‘Ik heb er weer 1 met een overactieve schildklier.’ De rest van de test is niet meer belangrijk; de gegevens worden zo snel mogelijk verzonden richting contactpersoon.
Met m’n minieme kennis van ’t menselijk lichaam, ik heb slechts verstand van dingen die m’n lichaam reeds zijn overkomen, probeer ik de bijverschijnselen van dit euvel te duiden.
‘Dan is dat zeker de reden dat ik de laatste tijd zo mager ben?’ suggereer ik.
‘Wat bedoel je?’
‘Ik heb wel ‘ns gehoord dat men bij een actieve schildklier kan vermageren.’
‘Dat zou 1 van de bijverschijnselen kunnen zijn.’
Hij houdt een slag om de arm.
Maar ik blijf doorgaan. Ik probeer te achterhalen waarom ik zo snel opgebeld word. Is ’t levensbedreigend? Verontrustend? Ongemakkelijk? Of gewoon beter er nu wat aan te doen, omdat later steeds moeilijker ingrijpen wordt?
‘Ik dacht dat ’t maar beter was je door te verwijzen naar een internist. Kan je straks even langskomen?’
‘Ja, is goed.’
’t Komt nog net uit m’n strot. Groene rochels beperken m’n verbale vermogens.
’10 Over 10? Of anders ½ 12?’
‘Nee, liefst zo vroeg mogelijk. 10 Over 10 dus, graag.’
Ik heb ’t gevoel dat ik nog nooit zo serieus ben genomen. Wie wordt er tegenwoordig nog door z’n huisarts gebeld? De initiatieven tot communicatie tussen beiden verlopen eerder in tegengestelde richting.

5 Minuten later ga ik naar de wc.
‘Zal wel door m’n schildklier komen,’ denk ik. ‘Misschien die schorre stem ook wel.’

Alles wordt duidelijk binnenkort in Zijperspace.

viering

Rachel was jarig & we zaten op een terras. ’s Avonds, ’t donker was ingevallen, maar er hing nog genoeg warmte om zonder jas of trui te blijven zitten. We zaten in een kring. Ouderwets.
‘Ik wilde helemaal niet dat we zo gingen zitten,’ zei Rachel. ‘Ik wilde liever dat we gingen staan.’
’t Stond ook wel wat oubollig. Een zittende receptie, waarbij je aangewezen was op degene die toevallig naast je zat. Of er moest zich een groepsgesprek vormen.
Iemand had ’t over de schoenen 2 plaatsen van me verwijderd. Ik bemoeide me ermee. Zei dat ik toch wel hele mooie schoenen had. Ook al leken ze niet op de damesschoentjes waar ’t eigenlijk over ging. Oerdegelijke stappers. Niemand die ze draagt in deze warme tijden, behalve ik.
‘Ja, ’t zijn mooie schoenen, Ton,’ werd er gezegd, ‘maar je krijgt er wel zweetvoeten in.’
‘Mooi dat mijn zweetvoeten niet stinken,’ zei ik.
‘Ja, hoor.’
‘Ja.’
& Ik ging m’n schoen uittrekken.
‘O, nee!’ werd er gezegd.
Hilariteit.
Pieter maakte een opmerking. Plagerig gooide ik m’n schoen naar hem.
‘Dat had je niet moeten doen.’
Hij dreigde. Hij liep ermee weg. Richting water. & Ik besloot niet meer te kijken. Maar door ’t gegil om me heen begreep ik dat-ie ‘m weggegooid had. Waarna hij weer kwam zitten. In de kring.
Kwaad.
‘Je zorgt maar dat-ie weer terugkomt,’ zei ik, ‘of anders gaat ’t je minstens € 200,- kosten.’
& Ik zag me de komende dagen al voortbewegen op 1 schoen.
Iedereen was stil. Zo voelde ‘t.
Pieter stond op. Hij liep richting de plek waar-ie m’n schoen net geworpen had. Klom op ’t dak van ’t PEN-huisje. & Kwam met m’n schoen terug.
Gejoel.
Ik bleef serieus.
‘Nou, ruik maar. Hij stinkt niet.’
Alex stak haar neus in de schoen.
‘Nee, hij stinkt niet.’

‘Oja,’ zei ik tegen Rachel, ‘op de cd die je net van me gekregen hebt, daar staat een nr op dat nog niet op Zijperspace staat.’

barman

Ik spoel de glazen.
‘Wie staat er weer de glazen te spoelen?’ roepen we dan hard.
Degene die spoelt roept dat vooral. Ik in dit geval.
‘Ton!’ roept Fret dan meestal.
Maar ondertussen zie ik 2 meisjes elkaar ontmoeten. 1tje Staat in de rij voor de bar, de ander komt net aanlopen. Ze vliegen elkaar om de hals. Armen om elkaar heen, zodat degene die moet bestellen dat geheel vergeet. Ze zien geen van beiden nog wat er om hen heen gebeurt. Ze zijn blij. Rode wangen schemeren door de omhelzingen heen.
‘Wie is er aan de beurt?’ vraagt Fret.
Ik spoel nog steeds. Ik weet precies wie er aan de beurt is, juist omdat ik niemand help. Maar ik hou me even bij ’t spoelen. Ook al zou ik momenteel anders willen.
‘Die meisjes daar,’ wijs ik.
Ze hebben elkaar nog vast. 1tje Wordt wakker. Degene die in de rij stond. Ze had een doel toen ze in de rij ging staan. Dat is ze niet vergeten.
‘Ze hebben alleen een beetje veel aandacht voor elkaar,’ zeg ik tegen Fret, hard, zodat ze ’t kunnen verstaan.
‘Zeg ’t maar,’ zegt Fret.
Ook al staan er al enkele andere nekken reikhalzend voorovergebogen, toch houdt Fret z’n aandacht op de meisjes gericht. Zou ik ook doen. Denk ik.
De ander ontwaakt ook uit de omhelzing. Laat haar armen ietwat vieren. Zodat de nek naar Fret gewend kan worden.
Ze bestelt 2 bier. Of zoiets. De details ontgaan me. Ik sta immers de vuile glazen te spoelen. Iemand moet ’t doen, zeggen we dan altijd.
‘Maar ik snap niet dat die meisjes dan niet opletten op hun beurt,’ zegt Fret. ‘Ik moest helemaal een beetje wachten tot ze klaar waren met elkaar te omhelzen.’
‘Fret,’ zeg ik weer ‘ns veel te hard, ‘dat zou ik ook doen als ik 1 van die 2 meisjes was.’

Stil.

‘Oh,’ zegt Fret. ‘Wat zeg jij nou? Dat je best wel 1 van die meisjes zou willen zijn?’
‘Ja, maar dat hebben ze toch niet verstaan.’
Fret kijkt langs me heen, terwijl ’t bier in de glazen stroomt die hij onder de tap houdt. Ik spoel door, m’n hoofd schiet heen & weer.
‘Ze hebben alleen maar aandacht voor elkaar, zei ik toch al.’
Ik kijk naar de meisjes.
‘Toch?’ vraag ik ze.
‘Wat?’ vraagt 1.
‘Zie je wel,’ keer ik me om naar Fret.
‘Wat zie je wel?’ vraagt ze nu vertwijfeld.
‘Oh, dat jullie toch niet hadden verstaan wat ik had gezegd.’
‘Ik wel.’
‘Oh?’
‘Ja.’
‘Nou ja, jammer dan. Maar ’t was toch best een leuke opmerking, toch?’
‘Ja, vond ik ook.’
‘Wat dan?’ zegt haar vriendin.
‘Dat wij alleen maar aandacht voor elkaar hadden.’
‘Ja, maar daarna zei hij nog iets tegen hem.’
‘Oh?’
‘Zie je wel. Je hebt me niet verstaan.’
& Meteen er achter aan: ‘Fret, hou je mond.’

‘Hoe lang hebben jullie elkaar nou niet gezien?’ vraag ik als ik glazen ophaal.
Ze kijken elkaar schuldbewust aan.
‘Niet lachen, hoor.’
‘Tuurlijk niet.’
Ik wil ’t veel te graag horen. Al is ’t gisteren geweest.
’3 Weken.’
& Ze kijken elkaar weer aan. De wangen van de 1 zijn roodgebrand van de zon, zie ik. Of ze glimt.
‘Da’s best lang.’
Ze lachen naar elkaar. Goede vriendinnen. Een enkel lachje is genoeg.
‘Ik weet ondertussen wat je gezegd hebt,’ zegt de 1 tegen me.
Voldaan. Glimlach.
Ik blijf stoer. Ik ben een man. Barman bovendien. Barmannen kunnen wel een potje breken. Zolang je er maar in gelooft. Geloof ik. Een kort moment.
‘’t Was toch best een leuke opmerking,’ zeg ik. ‘Vond je niet?’
‘Ja, vonden we allebei.’
Zie je, denk ik: barman. Kan alles zeggen. Als je ’t maar zelfverzekerd doet.
‘Die andere jongen heeft ’t me net verteld,’ gaat ze verder, nog steeds met dezelfde glimlach, waardoor ik meermaals vergeet dat ik een barman ben, zo 1tje die wel een potje kan breken, die in zichzelf gelooft, voor een kort moment, ’t juiste moment, ‘daarnet, toen ik een biertje ging halen. Die jongen met ’t korte haar, dat rechtovereind staat.’
‘Oh, ja, Fret.’
M’n wraak zal zoet zijn.
‘Ja, Fret is een slijmbal. Die zegt alleen maar allerlei dingen om door vrouwen aardig gevonden te worden.’
Barman, denk ik. Barman.
Barman.

& Toen weer een hele tijd niet, maar dat was vanwege een glimlach die aankwam in Zijperspace.

voort

We hebben ’t over iemand. & Die iemand draagt niet altijd bh’s. Volgens Sas. & Volgens Von, beweert Sas, (Von kan ’t weten, zegt ze, want die kijkt gewoon naar vrouwen) draagt die iemand nóóit bh’s. ’t Is toch geen gezicht.
Nee, ’t is echt geen gezicht. We vinden ’t allemaal. Vooral ook niet omdat ze van zichzelf beweert peertietjes te hebben. Ja, die tepels die zie je door alles heen, als ze stijf staan. Maar dan heb je nog geen peertietjes. Vinden wij.
Ik heb ’t niet gezien, dat ze geen bh’s draagt. Ik let niet op borsten van vrouwen die zo oud zijn, betrap ik mezelf. Maar ik lach wel net zo hard mee.
Ze zou gewoon af & toe een bh moeten dragen, een fatsoenlijke bh.

‘Neem nou die ex-vriendin van me,’ zeg ik, ‘ik vertel ’t net van de week aan Rachel, die had altijd stijve tepels. Die stonden altijd recht vooruit. Rachel vertelde dat ze dat nog nooit van een vrouw had gehoord. Maar ik wist ’t toch echt zeker. Die ex-vriendin had ’t me zelf verteld.’
Ik heb me bij dit verhaal tot Sas gewend. Zij is de enige deskundige onder ons. Mar & Fret gniffelen nog na.
‘Nee,’ zegt Sas, ‘ik heb er ook nog nooit van gehoord.’
& Toch is ’t zo.
‘Maar waarom begon ik nou over m’n ex-vriendin te praten?’ vraag ik vertwijfeld.
‘Oja,’ schiet ’t me meteen te binnen, ‘omdat je ’t bij haar dus nooit kon zien. Zij droeg altijd bh’s, van die bh’s waardoor je niet kon zien dat haar tepels recht vooruit stonden.’
Mar & Fret lachen alweer ergens anders om.
‘Ik heb ’t in ieder geval nooit gezien, die 2 maanden dat ik wat met ‘r had.’

& Als je dan toch van alles & nog wat uit de doeken doet, dan ga je gewoon verder. Omstebeurt, of juist niet. ’t Kringetje rond, van kwaad tot erger, of juist niet. ’t Gesprek voert vanzelf voort. Van onderwerp naar onderwerp. Achteraf kom je niet meer te weten waarom je via een bepaald pad uiteindelijk op een bepaald punt terecht bent gekomen. Maar je weet wel dat ’t die avond allemaal met elkaar te maken had. ‘t 1 Leidde tot ’t ander.

‘Hahaha,’ lach ik even later. ‘& Dan die andere vriendin. Op m’n 1e afspraakje met haar gingen we drinken bij de Groene Olifant. We zouden daarna wat eten gaan halen bij de surinamer om dat bij mij thuis op te eten. Dus ik steek met m’n fiets de straat over, voor de aankomende tram langs, maar zij natuurlijk niet. Zij bleef staan.’
‘Ja,’ zegt Sas, ‘& daarom noemen we haar sleutelbeentje. Dat verhaal kennen we al.’
‘Ja, maar Fret nog niet.’
Nee, dat was waar. Ik mocht verder.
‘Ik kijk dus waar ze nou blijft. Maar die tram blijft de hele tijd voor me staan. Hij trok 1st op & daarna bleef-ie staan. Een ½e minuut of zo. Toen-ie eindelijk opgetrokken was, zag ik haar weer. Een beetje moeilijk stond ze daar. We zijn toen maar lopend verder gegaan. Ze was gevallen. Met haar fiets. Maar dat moest ik haar de hele tijd vertellen. Want als we 100 meter gelopen hadden, dan was ze ’t alweer vergeten. Dan vroeg ze weer: “Wat is er nou gebeurd?” & Na nog eens 100 meter vroeg ze ’t weer. Ik was de hele tijd ‘tzelfde verhaal aan ’t vertellen. ’t Verhaal dat zij oorspronkelijk aan mij verteld had.
Maar goed, we hebben evengoed eten gehaald & bij mij thuis gegeten. Daarna hebben we heerlijke seks gehad. Maar ook diep in de nacht heb ik ‘r moeten vertellen wat er met haar gebeurd was.’
Ik lach een beetje. Fret kende ’t verhaal inderdaad niet. Mar & Sas lachen ook voor de zoveelste keer om m’n belevenissen.
‘Maar waarom vertel ik dit verhaal eigenlijk?’ vraag ik vertwijfeld.
Mar & Fret zitten alweer grappen met elkaar te maken.
‘Oja,’ weet ik ’t weer. ‘De volgende dag is ze toch maar naar de dokter gegaan. Bleek ze door die val haar sleutelbeen gebroken te hebben.’
‘Hersenschudding,’ zegt Mar.
‘Nee,’ zeg ik, ‘volgens haar was ze niet op haar hoofd gevallen. Maar ja, dat wist ze achteraf ook niet meer. ’t Is overigens best wel lekker met vrouwen die hun sleutelbeen gebroken hebben. Wist je dat, Fret?’
Maar Fret lacht alweer met een opmerking van Mar mee.

Want gesprekken voeren vanzelf voort in Zijperspace.

dreiging

Een hels kabaal. Ik ging naar buiten. ’t Vrouwtje zat op m’n schutting leven te maken. ’t Mannetje zat in de boom van de buren, net zo luidruchtig. Ze maakten duikvluchten, ’t mannetje dichter langs de tegen de muur hangende druivenstruik van de buren dan ’t vrouwtje, & wisselden daardoor van plaats. ’t Ging razendsnel. In uiterste paniek. Na enkele minuten zag ik de kop van een ekster tussen de druiventakken tevoorschijn komen. Meermaals scheurde ’t mannetje rakelings langs de ekster. Op een gegeven moment gaf deze ’t op.
Ik liep wat verder m’n tuin in om beter te kunnen zien of zich tussen de druivenranken ‘t nest bevond. Dat moest haast wel. Ze zijn al weken bezig. 1st M’n tuin ontdaan van takjes & modder, de pas geplante reigersbek kwam helemaal kaal te staan daardoor, vervolgens kwamen ze me hun vangsten tbv de kinders tonen. Wormpjes & vliegen die uit de snavels staken. Trots & eigenwijs verbleven ze dan voor enkele momenten op de schutting. Schichtig om zich heen kijkend.
Ik zat binnen. ’t Was me te warm. Totdat ik door ’t gekakel van de vogels werd afgeleid. Zoveel lawaai hadden vogels in mijn buurt nog niet gemaakt. Ik stoof naar buiten. Nog net een broek aan m’n benen getrokken.
De ekster vloog naar een dichtbij gelegen boom. Moe van ’t gekrakeel van ’t echtpaar. Maar daarmee ontsnapte ze niet aan hun woede. Met nog steeds ‘tzelfde gekwetter zetten ze de jacht op de ekster voort. Tot ze de moed opgaf & met een duikvlucht ook de hoge, dik bebladerde boom van de achterburen verliet. Die zocht z’n heil ergens anders.
Maar de 2 bleven doorgaan. ’t Mannetje deed pogingen de druiventakken te benaderen, steeds erlangs schietend. ’t Vrouwtje deed soortgelijke pogingen met wat meer afstand tot de takken, maar maakte des te meer leven. Ze vlogen heen & weer. Met opstaande veren. ’t Vrouwtje had bijkans een hanenkam. Ze lieten zich niet door mij afschrikken. Ik was een minder gevaar. Ze lieten me zelfs op een afstand van minder dan een meter toe. ’t Gevaar voor ’t nest moest nog niet geweken zijn, anders waren ze niet zo door ’t dolle heen.
Plots zie ik weer een zwart-witte kop tevoorschijn komen, tussen de druivenranken door. ’t Mannetje scheert er weer langs. ’t Vrouwtje met onverminderd gekwetter erachteraan. De ekster laat zich in een duikvlucht vallen. In haar snavel iets kleins. ’t Steekt er net tussenuit.
’t Is voorbij, dacht ik, & ging weer naar binnen.
5 Minuten later ging ’t gekwetter nog onverminderd voort. Ik besloot nog maar een keertje te kijken. Vanuit diep in de tuin wierp ik een blik op de duivenranken langs de muur van m’n buren. 2 Eksterkoppen staken ertussenuit. Op hun gemak. Dit in tegenstelling tot ’t echtpaar dat bleef proberen hun kroost te verdedigen. Tevergeefs.

20 Minuten later was ’t weer stil buiten.

Een spreeuw keek voor zich uit, zwijgzaam, gezeten op een schutting in Zijperspace.

send

Wire - Comet

Ik wilde de muziek nog even horen voordat ik richting Paradiso zou vertrekken. Dus draaide ik ‘t hard. Dan wist ik tenminste weer hoe ‘t zou kunnen zijn. De spreeuw had net eten verzameld voor z’n kinders. Hij wilde ‘t me trots laten zien vanaf z’n vaste stekje op de schutting. Hij was ‘t echter niet met ‘t volume van Comet eens. De lucht trilde ouderwets, zoals ‘t jaren geleden had getrild, maar ‘t was ditmaal niet van de vroege lentehitte. Behalve Wire was ‘t zeker 15 minuten stil in de omgeving. Die stilte ga ik vanavond herbeleven. Met beelden.

Een verslag volt misschien later nog wel vanuit Zijperspace.

rust

Ik heb ’t briefje er maar ‘ns afgehaald. ’t Hing al langer dan 3 jaar aan de plantenpot. De plant doet ’t nog goed, is waarschijnlijk inmiddels 2 keer zo groot dan toen ik ‘m kreeg, dat is niet de reden. Maar ’t staat zo slordig, een kaartje dat bij de felicitatie hoort 3 jaar lang laten hangen. Dan is de intentie er al van af, zijn de gulle gevers ’t lang vergeten.

Lieve Ton,
We hopen dat je nu eindelijk in je nieuwe huisje je rust zal vinden.
En dus: “Steun de strijd tegen baldadigheid.”
Je collega’s.

Ik hoop maar dat ze refereerden aan de onrust die samenhing met ’t niet hebben van eigen woonruimte. Altijd in onderhuur, sloopwoningen van ’t grondbedrijf & korte logeeradressen. Niet de onrust in m’n lichaam & geest. Die gaat nooit over. Hoop ik. Deel van mij.

‘Ik kan wel 12 uur achter elkaar op ’t strand verblijven,’ zei Rachel. ‘Heerlijk vind ik dat.’
‘Oh, afschuwelijk,’ zei ik. ‘De hele tijd stil liggen. Niet bewegen. Niets te doen hebben. Ik ben blij dat ik niet meer hoef.’
‘Dat soort dingen vind ik nou juist prettig.’
‘Net als strijken. Dat vind jij ook lekker.’
‘Ja, omdat ik dan niet hoef na te denken. Ik hou van dingen waarbij ik niet hoef na te denken.’
‘& Ik kan dat nou juist helemaal niet. Ik zou niet meer weten hoe ik ’t had. & Buiten dat: al die mannetjes die stoer over ’t strand van Den Helder liepen. Die hele machocultuur. Vrouwen die stil liggen & mannen die ertussendoor paraderen met hun lichaam. & Dan heb ik ’t nogeneens over al ’t zand dat aan ’t eind van de dag overal op je lichaam zit.’
‘Maar ’t is toch lekker om af & toe een duik in de zee te nemen?’
‘Dat was nou de enige reden dat ik naar ’t strand ging. Dankzij ’t water koelde ik weer een beetje af. Maar zogauw ik 10 minuten lag, was ik alweer kleddernat van ’t zweet. Nee, God heeft ’t strand gecreëerd als persoonlijke hel voor mij. Stil zitten is ’t meest afschuwelijke dat er bestaat. Niks geen meditatief moment aan mijn lichaam.’

Nu zit ik gedwongen in de zon, in m’n tuin, om toch een beetje kleur te krijgen, om wat te doen te hebben een boek te lezen, of ik zit gedwongen binnen. Niets te doen. Rusteloos zwalk ik door m’n huis, tussen tuinstoel & bank. Op zoek naar iets dat me echt interesseert. Boeken zat, films zat, maar de hitte verlamt me, tegelijkertijd met ’t idee dat ’t een feestdag is, winkels dicht, niets te doen om er op uit te gaan.
In m’n huisje, waar ik eindelijk rust gevonden heb. Relatieve rust.

Slechts relatieve rust bestaat in Zijperspace.

prikken

Ik haal m’n ziekenfondspasje tevoorschijn. Ik zag de mededeling nog net staan voor ik binnenkwam.

Zonder ziekenfonds- of verzekeringspapieren kunt u niet geholpen worden

Je loopt er zowat tegenaan. Als je de haldeur opendoet.
Ik schrik. Heb ik die wel bij me? Maar nog voordat ik bij de balie sta heb ik ‘m te pakken. Die van vorig jaar.
‘Ik heb alleen maar ’t pasje van vorig jaar,’ verontschuldig ik me.
De vrouw knikt. Gelukkig. Anders zou ’t onderzoek pas een week later kunnen plaatsvinden.
Ik mag gaan zitten. Met nrtje 81. Nog 4 nrs wachten. Dat zal niet zoveel blzs van m’n boek betekenen.
Bovendien word ik afgeleid door de andere mensen die bloed moeten laten prikken. Ze komen 1 voor 1 voor de balie te staan. Met ziekenfondspasje.
Een vrouw zie ik binnenkomen. Naast haar wriemelt er iets wat ik niet kan zien. Ze praat ertegen. Als ze bij de balie weglopen, naast mij komen zitten, merk ik dat ’t iets dat wriemelde een meisje is dat niet op haar lijkt. De vrouw heeft een langwerpig gezicht, geblondeerd haar, een grote neus & sproeten. ’t Meisje heeft niets van dat alles, is natuurlijk blond, & kijkt wat intelligenter uit de ogen dan de vrouw. Ook al is ze slechts een jaar of 5.
‘Kijk,’ zegt de vrouw, ‘er liggen hier allemaal dingen die je kan lezen.’
Maar ’t meisje heeft geen trek in al die tijdschriften voor volwassenen.
‘We hadden misschien wat van huis moeten meenemen,’ zegt de vrouw berouwvol.
‘Zijn we al aan de beurt?’ vraagt ’t meisje als nr 80 op ’t bord tevoorschijn klinkt.
‘Nee, er zijn nog 2 mensen voor ons. Want wij hebben 83 & nu is nr 80 aan de beurt.’
Ik mag opstaan, want ’t volgende moment gaat de bel voor de volgende.

‘Goedendag,’ zeg ik tegen de dame die mij moet gaan prikken.
‘Goedendag,’ zegt ze, terwijl ze m’n formulier aanpakt. ‘Meneer Zijp, zie ik.’
‘Dat klopt.’
‘Welke arm wilt u?’
Ik steek m’n rechter naar voren. Vorm een vuist.
‘Is die dame daar van u?’ vraagt de dame.
’t Meisje staat verlegen te staren naar wat er met me gaat gebeuren. Ze wil zich al bijna terugtrekken.
‘Nee, die hoort niet bij me,’ antwoord ik. ‘Maar ze mag wel blijven kijken van me, als ze wil.’
Ze blijft staan. Ze heeft oogcontact met de dame die de naald in m’n arm wil steken.
‘Met wie ben je dan?’ vraagt de dame.
‘Met m’n moeder,’ zegt ’t meisje. ‘Met m’n oppasmoeder,’ verbetert ze.
De naald zit. Scheef, heb ik ’t idee. Ik voel ‘m duidelijk zitten. Maar ’t bloed loopt er al uit. 2e Buisje is al aan de beurt.
‘Je vindt ’t toch niet eng?’ vraagt de dame aan ’t meisje.
‘Nee.’
‘Ik voel deze trouwens best wel zitten,’ zeg ik. ‘’t Is vrij pijnlijk.’
Ik verkramp, voel ik.
‘’t Gaat anders heel goed. ’t Stroomt er uit.’
In m’n ooghoek zie ik ‘t meisje ’t gebeuren nog aandachtiger gadeslaan. De pijn zakt weg.
‘De pijn valt nu wel mee.’
‘’t Is dan ook al klaar,’ zegt de dame, die daarbij gelijk ‘t 3e buisje wegtrekt.
Ze duwt een watje tegen ’t gaatje in m’n arm.
‘Even aanduwen,’ commandeert ze me.
Een pleister er bovenop.
‘Wanneer weet ik de uitslag?’
‘Over een week bij je huisarts.’
Ik sta op. Pak m’n tas mee & loop richting uitgang. ’t Is alweer voorbij. Nog geen 10 minuten binnengeweest.
Achter me roept ’t meisje naar de oppasmoeder: ‘Hoehoe, je moet komen hoor.’

& Enkele grammetjes vloeistof lichter vertrok ik wederom richting Zijperspace.

niet storen

Als ik op ’t meetingpoint sta heb ik ‘r eindelijk te pakken.
‘Hoi, Ma. Waar ben je nu?’
‘Bij Sloterdijk.’
‘Oh, dan ga ik nog even m’n fiets wegzetten in de fietsflat. Dan kan je straks ’t beste bij ’t meetingpoint gaan staan.’
‘Is goed.’
‘Nee, wacht. Ga maar buiten bij de hoofdingang staan. Dan sta je tenminste in ’t zonnetje te wachten.’
‘Tot zo.’

Ik ben toch eerder terug. Ik ga in de schaduw van de metrohalte staan. Nog veel te veel zweet druipt van m’n voorhoofd. Een donkere man naast me fluistert iets naar me, maar ik schuif verder. Alsof ik niets door heb.
Zie ik er uit als een stomme toerist of zo? Toch maar goed dat m’n moeder er niet eerder was.
Ik wil al bijna weer bellen als m’n moeder uiteindelijk buiten komt.
‘We vertrokken een beetje laat.’
We zoenen & vragen ons af wat we zullen doen.
‘Jij hebt vast een plan gemaakt,’ zegt m’n moeder.
‘Nee, juist niet. Daar had ik ’t te druk voor.’
Dus besluiten we alvast te lopen. 1st Ergens een bak koffie.
‘Zeker in de Bijenkorf?’ vraag ik.
Dat deed m’n moeder immers altijd. Met Pa. Altijd linea recta naar de Bijenkorf. Vorig jaar was dat voor ’t laatst. Ik geloof dat ik er nog bij was. Toen heeft Pa ook nog bij de cd’s gekeken. Maar al niet meer zo op z’n gemak. Bang dat-ie m’n moeder uit ’t oog verloor.
‘Nee, hoor. Hoeft helemaal niet.’
Dus stel ik voor naar de Nieuwmarkt te gaan. Dan kunnen we van daar de metro nemen naar m’n huis.
‘Wat loop je raar.’
‘Ja,’ zegt m’n moeder, ‘opeens zat er vanochtend iets raars in m’n linkervoet. ’t Doet pijn.’
Gelukkig is ’t niet definitief. Geen ouwevrouwtjesloop. Maar de passen lijken zich wel aan ’t krimpen op deze leeftijd te hebben aangepast. Korte trippelende pasjes om mij bij te houden. Ik probeer zo langzaam mogelijk & lijk nog te rennen.

‘Wat wil jij, Moe?’
‘Doe maar koffie verkeerd. Maar ik moet 1st naar de wc.’
’t Meisje & ik wijzen allebei de wc aan.
Ik krijg m’n moeders tas aangereikt. Met die tas slungelig in de hand doe ik de bestelling bij ’t meisje. Koffie verkeerd & thee. Ze gaat aan de gang, terwijl ik me nestel in de zon.
M’n moeder komt terug & de koffie & thee worden uitgeserveerd. Ik reken meteen af.
We praten. Hoe ’t met Pa gaat. De laatste belevenissen. Den Koogh. De familie.
‘Heb je gister dat programma gezien bij de NCRV?’ bedenk ik me opeens. ‘Over euthanasie.’
Moet ik toch met iemand delen.
Ik vertel de inhoud. Over de dokter die luistert naar & praat met mensen die euthanasie willen. Over de vrouw die uiteindelijk niet gaat. Over de man die wel gaat. Dat-ie samen met z’n vrouw vertelt dat ze een mooi leven hebben gehad.
Ik zeg: ‘& Toen zei die vrouw: “We hebben 40 jaar lang een prachtig leven gehad.”’
& Ik besef me weer dat ’t me emotioneert. M’n moeder luistert. Haar blik op mij gevestigd. Snel schieten mij beelden van tranende migraine-ogen te binnen. De emoties zijn van m’n moeder altijd af te lezen. Maar ze houdt zich in. Ook al vertel ik beeldend van wat ik gezien heb.
Ik praat langzaam. Ik vertel hoe de man met slokdarmkanker de dokter vertelt waarom hij er genoeg van heeft. Dat hij waardig wil sterven. Want hij heeft waardig geleefd.
Ik herinner me ’t papiertje op de deur van de kamer. Op de achtergrond de stem van de dokter die de man zo dadelijk z’n uiteindelijke prikken zal toedienen. Op ’t papiertje staat met een stift ‘Niet Storen’ geschreven. Daar hebben ze geen bordjes voor in ’t ziekenhuis.
Dat stukje vertel ik niet, want ik moet steeds langzamer praten. Anders komen de woorden niet.
‘Hoor je dat?’ zeg ik tegen m’n moeder. ‘Door die verkoudheid valt m’n stem een beetje weg.’
‘Ja, inderdaad.’

De mooiste moeders komen toch echt alleen maar uit Zijperspace.