Cursus Lijfloggen, Deel 17

Zwicht!

Onderweg naar de fysio gleed ik uiteindelijk toch uit. Onderaan de brug over de Amstel. Tijdens de bocht naar rechts wilde mijn voorwiel nog wat verder rechtdoor. Mijn lichaam trachtte nog een kort moment het evenwicht te bewaren door de schouder naar links te drukken, maar een oneffenheid op het fietspad veroorzaakt door opgehard sneeuw dwong mij toch tot een nadere kennismaking met de harde realiteit van stenen onder een laken van wit.

Er reden auto’s aan mij voorbij. Ik voelde blikken branden. Terwijl mijn knie aanvoelde als snel veranderend van olijk rood (ik had ‘m vanochtend nog bij het verlaten van mijn bed tevreden mogen aanschouwen) in beursblauw, gelijk optrekkend met pijnlijk paars, zette ik mijzelf ertoe weer zo snel mogelijk, nonchalant bovendien, op te krabbelen. Ik wilde geen verwijt van passanten bemerken, gezichten die afkeuring zouden tonen met een blik dat het toch écht ondoenlijk was om met dit weer de fiets te gebruiken. Trots, maar daar vooral niets van tonend in mijn uitdrukking, ijskoud zogezegd, zeker gezien mijn blozende wangen, stapte ik weer op mijn fiets en vervolgde mijn weg richting fysiotherapeut.

Bovenstaand gebeuren had ik u nooit verteld, ware het niet dat een andere patiënt in de wachtkamer de opmerking maakte dat men zich tóch goed moest aankleden met dit weer.
‘Ja, vooral de kniebeschermers niet vergeten,’ was daarop mijn opmerking.
Ik had me voorgenomen om niets van het voorval onderweg los te laten, pijn te negeren, en gewoon me te onderwerpen aan dat waar ik voor gekomen was, maar toch glipte me deze verwijzing naar wat me overkomen was me door de mond.
Het ontging de vrouw echter.
‘Ach, ben jij op de fiets?’ vroeg ze vol bewondering.
‘Natuurlijk,’ antwoordde ik.
‘Ik vind jullie toch zo dapper,’ ging ze verder, alsof met mij een colonne fietsers het pand was binnengereden. ‘Ja, ik kan het niet. Ik heb mijn pols gebroken bij mijn vorige fietstocht. Daarvoor ben ik hier. Om weer te revalideren.’
Mijn fysiotherapeut kwam mij het volgende moment ophalen. Met gestrekte rug, in vol ornaat, als een triomfator, liep ik achter de man aan om me aan mijn pijn in de nek te laten behandelen.

Ik wil er niet mee te koop lopen, met die kleine pijntjes. Zeker niet als ik me nog normaal kan voortbewegen. Je moet eerst een reden hebben het te vertellen en dan pas mag je van wal steken met je lijdensverhaal. Als je bijvoorbeeld er raar van gaat lopen. Of aan het eind van de werkdag vermoeid de rug strekt en halverwege blijft hangen. Om enkele voorbeelden te noemen.

Hoewel een vroegere schoonpapa van mij het wel heel bont maakte.
‘Zit je weer te piepen,’ zei hij als ik hinkend van een zere knie zijn huis, waar ook een zekere schone woonde, kwam bezoeken.
Ik was enkele dagen eerder gevallen, had m’n knie bezeerd en om onverklaarbare redenen was deze gaan zweren. Naarmate de knie zich roder en dikker toonde, werd het lopen mij bemoeilijkt en het hinken op één been door mij aantrekkelijker bevonden als manier van voortbewegen.
‘Loop toch niet zo theatraal door mijn huis,’ was zijn commentaar. ‘Of ga anders bij mijn dochter op de kamer zitten grienen.’
Er mocht geen pijn getoond worden in deze familie, alle leed moest keihard genegeerd worden, de hernia waar de vader/bouwvakker aan leed zo lang mogelijk ontkent.
Toen het zweren aan mijn knie zijn hoogtepunt bereikte, kwam er een klein sprietje uitstulpen. Het schuurde tegen de binnenkant broek aan. Ik ontblootte mijn knie, zette twee nagels tegenover elkaar, sprietje ertussen en kneep het kleinood er uit. Een dunne houtsplinter van vijf centimeter lengte voelde zich vervolgens vanonder mijn knieschijf bevrijd worden.

Ik heb het tegenover mijn toenmalige schoonvader verzwegen, maar triomfantelijk liet ik het stukje hout aan mijn vriendin zien.

Als je de hele tijd over pijntjes en kwaaltjes zit te jeremiëren word je al snel niet meer serieus genomen, is mijn ervaring. Ik doe er meestal in de wachtkamer het zwijgen toe, duik in een meegenomen boek, om personen die zichzelf dit niet beseffen niet de gelegenheid te geven tegen mij uit te wijden over hun leed, dat altijd veel grootser en ondraaglijker is dan dat waarvoor ik ben gekomen.
Maar soms moet je wel. Als het verhaal achter de kommer die jou overkomen is meeslepend genoeg is om verteld te worden. Als het gebeurde een verhaal op zich is, het verdient om verteld te worden. Als het ontroerend is vanwege of dankzij jouw eigen kleinzieligheid. Als de gedachtes die jou met betrekking ermee hebben bezig gehouden het waard zijn om door anderen aangehoord te worden. Als het meer is dan alleen maar klagen en aandacht vragen. Of als je nog net een stukje moet schrijven voor je weblog. Of een cursus lijfloggen.
Dan mag je, wat mij betreft, zwichten. Voor het verhaal, niet voor de pijn.

Huiswerk: Vertel zo dramatisch mogelijk over de laatste schuiver die je gemaakt hebt.


(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15 & Dl 16 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *