Middenskamers

Mijn toch al redelijk grote middenskamerse boekenkast aan de bovenkant uitgebreid tot net niet 2,95 m hoge plafond, dus zit ik nu me een nekkramp te dromen van ahwatmooi.

Ik zit op m’n vaste plek. Bureaustoel die ik al in de laatste jaren in ‘t ouderlijk huis als zetel gebruikte. Hoewel toen nog geen computer. Door de huidige plus z’n verbinding met de rest van de wereld verblijf ik hier op een gemiddelde dag langer dan dat ik languit in bed lig. De slijtplekken op m’n toetsenbord bewijzen dat: de ‘d’, ‘e’ & ‘k’ zijn inmiddels onleesbaar geworden & de steun voor onderkant handen/begin polsen, vooral links, is niet meer oorspronkelijk zwart, maar iets onbestemd grijs van de laag er onder.
Op m’n vaste plek betekent zo’n 2 m lager dan ‘t hoogst boven me uit torende boek. Ik moet dus niet te veel dagdromen van hoe mooi ‘t er hier uitziet, zo vol letters ordentelijk gekladderd in talloze boeken gerangschikt naar mijn voor vreemden ondoorgrondelijk systeem. M’n nek zal ‘t niet overleven als ik daar te lang mee door ga.

Die ene lege plek is een perongelukse manco van de in de keuken terechtgekomen snijplank toen vlak voor ‘t nemen van de foto de broodbakmachine begon te piepen dat-ie klaar was.
Dat stekje wil ik blijven reserveren, want die plank houdt m’n weerzin in onmiddellijk opruimen in ‘t gareel. Ik leg de etenswaren, ‘t vieze bord & bestek na gedane maaltijd erbovenop. Passeer ik dan later, op weg naar wc of keuken, word ik automatisch gedwongen iets ervan op te pikken & een fase verder richting afwas achter te laten.

Naast nog wat ander bakmateriaal is de gehele kast gereserveerd voor een klein deel van m’n natuurboeken & tijdschriften, met gespiegeld aan de achterkant ruimte voor een zelfde hoeveelheid in zoverre de diepte van de boeken daar passen zonder de voorkantse selectie weg te stoten. Ze moeten dus wat kleiner van formaat zijn.
Nog best moeilijk om dergelijk materiaal voor die bestemming te selecteren. Maar verdeeld over ‘t huis valt er nog wel wat bij elkaar te verzamelen om ‘m ook aan de achterkant nog gevulder te maken. Wat te denken van ‘t kleine formaat van de uitgaves van ‘t Brabants Lanschap? Dat voegt vast goed bij de Faunistische Mededelingen.
& Nou schiet me Huid & Haar te binnen, & Vanellus plus Het Vogeljaar; allemaal in dat handzame formaat, blijkbaar perfect op maat gemaakt voor de totale vulling van de achterkant. Dan heeft Vlinders van de Vlinderstichting ook weer ruimte om te ademen in die toch al benauwde slaapkamerkast.

& Zo kan ‘t nog uren doorgaan in Zijperspace, zonder dat de dingen daadwerkelijk bewegen.

Nachtbiebbraken

Tot diep in de nacht ben ik bibliothecarisje aan ‘t spelen. Er is een hoop materiaal binnen gekomen. Een serie.
Ik heb ze al geteld. Misschien al meerdere keren, op verschillende manieren. Maar waar ik ze dan nogmaals geteld heb, deed ik dat op een andere manier. Niet fysiek die 2e, of 3e, keer. Administratief. Of in gedachten. Of in tijd. Schattend. Dat is ook tellen. Afwegen wat de redenen zijn om ongeveer rond dat getal te gaan zitten met je schatting, marge omhoog of omlaag, afwegen aan ander aspect.

‘Bibliothecarisje’ is niet alleen annoteren, catalogiseren, rubriceren. Besef ik me met een rug die veel te lang krom heeft gestaan.

Ik ben aanbeland bij boekjes (groter zijn ze niet) van voor m’n geboorte. Ik zou bejaard zijn als ik er toen al was.
De mensen die ze geschreven hebben, toen al kromme wetenschappers, dezelfde reden waarom ik hierboven kort de neiging had te gaan klagen, hebben lang geleefd vanwege hun gedurig in beweging gezette hersenen, maar Covid-time hebben ze vast niet mee mogen maken.
Ze zouden niet hebben begrepen waarom ik tijd in ‘t engels heb geschreven. Zij zijn nog van ‘temps perdu’.

Ik geloof dat ze wel net zo teder met de boeken (waar ik ‘boekjes’ zou moeten schrijven, maar ik wil de tederheid in hun grootsheid leggen) zouden zijn omgesprongen. Even achterkant hand schuivend over de kaft. Zacht de zijkant, niet de hoek, van de omslag omslaand om de inhoudsopgave te bewonderen.

Ik lees namen van auteurs, die elk afzonderlijk nog een RK-inslag lijken te hebben. & Als ‘t enigszins buitenlands overkomt, is ‘t van hugenoten-origine, of licht-franse of -duitse import. Staat er wel Dr. voor de initialen.
Doet me nog een keertje aaien over de kaft.
Ik weet niet waarom ik emotioneel ben bij dergelijk oud. Dergelijk geen contact meer kunnen krijgen buiten wat door hen geschreven is.

Stuk voor stuk type ik de titels, auteurs, druk & voeg daarbij mijn eigen aantekeningen toe aan mijn uiteindelijk bestand. Nr in vet. Titel in cursief. Spaties & tussenhaakjes op gepaste plekken. Gestandaardiseerd door 1st nadenken & dan pas beginnen. Geleidelijk aan aanpassend & wat ik al gedaan heb alsnog voegen naar de nieuwe, slimmere standaard. Zodat geen enkele nieuwe titel, met wat voor uitzonderlijkheid ook, niet zou kunnen passen in ‘t systeem dat ik voor ze ontworpen heb.

De meeste boekjes zijn van slechts enkele eigenaren geweest. ‘t Is evengoed een verzameling samengesteld uit meerdere collecties. Over een leven lang verzameld & als totaal meerdere doden meegemaakt.
Kinderen of echtgenoten achterlatend die niet anders wisten dan ‘t daar te laten waar ‘t nog iets van een goede bestemming leek. & De hun opvolgende wezen & weduwes.
Aai van rug hand. Middenstuk boek recht trekkend. Niet te hard; ‘t moet z’n stugheid kunnen behouden.

Ezelsoor. In de hoek van binnenkant kaft, richting rug.
Geïrriteerd probeer ik te corrigeren. Terug vouwen wat misschien al 50 jaar dubbel gevouwen zit. Plaatsen waar ‘t ooit hoorde te zitten.
Als ik ‘t zo weer laat voegen tussen de kaft & omliggende juist gefigureerde bladen, ik gebruik de verkeerde woorden, maar zij begrijpen me wel, dan komt ‘t wel goed. ‘t Duurt vast nog even voordat ik ‘t boek opnieuw open sla. Tegen die tijd is de kreuk z’n eigen wispelturigheid moe, wellicht vergeten & kan hij de reeds ingezette slijtage wellicht kwijt zijn als de rest van de bladen ernaast ander leed hebben moeten lijden om hem dat extra beetje bescherming gedurende de jaren te geven.

‘t Heeft me wakker gemaakt in m’n dromen over boeken.
Ik pak nog een bier uit de koelkast. Wintertijd heeft tenslotte toch al ingezet. Wij, m’n boeken & ik, mogen nog wel even bekomen van onze 1e uitgebreide kennismaking. Wie weet hoe lang ‘t duurt vooraleer we elkander opnieuw in ogenschouw nemen. Al dan niet met ezelsoor.
Ook ik. Van gelijkende ouderdom dan.

Heerlijk een snotterende neus van vergeten stof bekomen in Zijperspace.

Canta-melancholie

Soms zou ik willen dat ik nog een keer een Canta tegen kom. Niet gewoon in ‘t voorbij gaan, maar vooral in gedachten. Dat ik me er van bewust ben.
Ik hoor soms ‘t geluid wel. Dat licht tuffende, wat bij mij toentertijd in m’n gehoor is beklonken als sein m’n gsm gereed te houden voor een snelle foto. Of alleen maar kijken wat (& wie) er voorbij gaat.

Ze zijn niet allemaal ‘tzelfde, zie je. Van de buitenkant vaak wel (als in: rood), maar daarnaast kan je veel meer zien. Evengoed ook aan de buitenkant. Een sticker kan genoeg zijn om ‘t op de achtergrond liggende verhaal erbij te verzinnen. Wie weet is ‘t wel de waarheid.
Zo niet, dan toch.

Je moet je mee laten zuigen, weet ik inmiddels, op ‘t traag-locomotieverige van de Canta. Tenminste, als je dat afzet tegen de auto’s die de kinderen in een speelbuurt kunnen scheppen tijdens ‘t snel oppakken van de te hard geschoten voetbal in de verkeerde richting of naast ‘t geïmproviseerde doel.
‘t Zal wel net zo vervuilend voorbij schuiven als een normaal voertuig, maar er komt net zo veel verhaal voorbij als de stoomlijn Enkhuizen-Medemblik. Of ‘t tramlijntje richting Amsterdamse Bos.
Soms lees je ‘t later in de krant, over die laatste 2. Word je op de hoogte gehouden. De Cantabezitter & z’n levensverhaal blijft doorgaans anoniem.

Ik heb er echter geen moeite mee ‘t er zelf bij te verzinnen. ‘t Staat toch al geschreven in de speciale verschijning & de persoonlijke interpretatie van ‘t fenomeen door de gebruiker.

Daarnaast raakt ‘t ook zoveel. ‘t Komt zo dicht in de buurt van waar een ander normaal leven mee behept is. Geweest of zal raken. Ziekte, mobiliteit, aandacht, identiteit, vooroordelen.
U verzint zelf de etcetera’s maar.
Ik ga echter niet beweren dat dat mijn oprechte streven was. Ik was gewoon bezig met lekker schrijven. Fantaseren ook. Ik had een zekere drive te begrijpen wie die mensen waren in zo’n ding & vond ‘t daarnaast lekker om m’n vooroordelen daar op bot te vieren. Vanwege leuk.
‘t Is lekker om ongebreideld te fantaseren. Leuk & lekker worden heerlijk als je dat in stukken tekst kan duwen waar je niet ontevreden over bent. O zo prettig bovendien als er een compliment over binnenkomt.

Ik geloof niet dat ‘t ten koste ging van de eigenaren van de Canta’s. Eerder aan mijn reputatie. Ik had me goedkoop laten verleiden m’n fantasie niet te beteugelen.
& Dat voelde goed. Voor mezelf.
Maar of ‘t voor anderen goed was, als een polemist die een ander te schande maakt, dat durf ik te betwijfelen.

Ik denk echter dat ‘t een boek waardig is. Dat denk ik nog steeds.

Zodat ‘t Zijperspace overstijgt, zeg maar, & ‘t niet zomaar voorbij is geflickrd.
(Buiten ‘t Canta-album op Flickr, gemakkelijk bereikbaar door bovenstaande foto aan te klikken, zijn alle posts, met foto’s, ook op Zijperspace te bekijken; slechts een kwestie van de zoekfunctie aan de linkerzijde raadplegen)

Cursus Lijfloggen: Deel 11

Rouw!

Ik had mijn vader gezien, had hem kort aangeraakt, mijn hand op zijn over elkaar heen gevouwen handen gelegd, was naar mijn ouderlijk huis gegaan, waar de hele familie bijeen zat, ging in hun midden zitten en bemerkte vervolgens onmiddellijk dat mijn nek vastzat. Zo van: als ik mijn hoofd voorover wilde buigen, dan weigerde mijn nek aan de rechterkant daaraan te voldoen.

Ik kon nog wel naar links en lichtelijk naar rechts bewegen, probeerde dat ook zoveel mogelijk te doen om het boeltje dat mijn hoofd in het gareel hield soepel te houden, of opnieuw enigszins beweeglijk te maken, maar een lichte buiging naar voren betekende al een pijnscheut, die als een bliksemschicht van mijn achterhoofd tot boven mijn slapen trok. Ik keek vooral naar mijn moeder, die voor mij links gezeten was, en negeerde noodgedwongen het gezelschap van broers en schoonzussen die in mijn zogenaamde blinde vlek aan mijn rechterzijde zat. Terwijl we praatten over hoe mijn vader zijn laatste adem had uitgeblazen en hoe wij de komende dagen zouden doorkomen, masseerde ik de spieren in mijn nek die vooral geneigd leken mijn hoofd achterover te trekken. De volgende dag had ik als gevolg hiervan last van de spieren in mijn rechterboven- en onderarm, alsook nog steeds van die in mijn nek.

Tot aan mijn vaders begrafenis, nog enkele dagen erna zelfs, bleef mijn nek me parten spelen.

Men zegt wel dat emoties die een mens niet kan verwerken een andere uitlaatklep gaan opzoeken. Een andere dan het onmiddellijk geestelijk verwerken ervan. Komt verdriet er bijvoorbeeld niet uit door middel van tranen of een goed gesprek, dan gaat het gevoel zijn eigen weg kiezen. Gevoel moet stromen, het zoekt een weg, een uitweg, kan niet geblokkeerd worden. Maar een mens heeft een dermate grote hoeveelheid aan rationele krachten dat hij bepaalde uitlaatkleppen weet af te sluiten. Toch wil de emotie naar buiten; het wil niet onderdrukt worden. Het gaat joyriden op andere stromen van het menselijk lichaam, haalt rechtsom in bij een bundel spieren, waar slechts linksom toegestaan is, surft een beetje mee met rode bloedlichaampjes door het lymfvatenstelsel, en weet uiteindelijk een algehele chaos te creëren doordat het lichaam alle wegen blokkeert, omdat de centrale verkeersleiding in de hersenen er achter is gekomen dat bepaalde emoties niet via de tranenbuis de weg naar buiten hebben gevonden.

Om het maar even simpel uit te leggen.

Ziedaar. Hier biedt de moderne techniek een oplossing. De mens is inmiddels zo ver geëvolueerd en met hem de mogelijkheden tot communicatie, dat we tegenwoordig kunnen profiteren van een non-stop mogelijkheid dit soort gevoelens te ventileren.

Men neme een weblog, een lijflog zogezegd, en slaat de beide handen uit naar het toetsenbord, om zodoende verhaal te doen van hetgeen er dwars zit. Alle remmen los, de spieren in de armen tot onderaan de nek worden beschikbaar gesteld, zelfs de spieren in de rug alsook die op enkele andere plaatsen in het lichaam worden ingezet om in een zo comfortabel mogelijke houding hieraan te beginnen, voor het zo goed mogelijk verwoorden van alles dat de persoon in kwestie emotioneel beknelt. Men zal dientengevolge veel minder last hebben van onnodige ophopingen van emoties op onverklaarbare, maar o zo tastbare plekken in het lichaam. Go with the flow, en men zal zien dat er geen hyperventilerende luchtwegen van zich doen spreken, laat staan dat men al typend in de gaten heeft dat het hart een verhoogde activiteit aan kloppen vertoont. De continue stroom van tikken op het toetsenbord overstemt immers dat relatief zachte interne bonzen.

Men kan zich uiten, de gedachten op een rij zetten, een traan pinken bij het schrijven van een bepaalde passage, na plaatsing op de webstek hopen op ondersteunende reacties van mensen met gelijke of juist andersoortige ervaringen, terwijl de materie waar het allemaal om begonnen was, in mijn geval de dood van mijn vader, helderder, beter geordend, en emotioneel minder beladen voor de geest komt.

Men heeft een vorm van rouw gevonden.

Ik in ieder geval. Zelfs al lang voordat mijn vader enkele weken geleden daadwerkelijk stierf.

Dat ik evenzogoed last van mijn nek had, de avond van zijn dood en daaropvolgende dagen, lag volgens mij aan het feit dat ik het niet kon bevatten dat het op dat moment uiteindelijk toch zo ver was. En ik zag een berg aan zaken die allemaal vóór zijn begrafenis nog geregeld moest worden door mij en mijn broers. We moesten enkele dagen de emoties opzij zetten, de handen uit de mouwen steken en mijn vader een mooie begrafenis bezorgen. Het deed er even niet toe dat mijn nek daarbij niet meewerkte. Het was belangrijker dat ik samen met mijn vijf broers de kist van mijn vader naar het graf zou tillen, dat ik een toespraak in de kerk zou houden, dat er een rouwkaart in de brievenbus van eenieder die hem had gekend zou komen, dat het stukje muziek zou spelen dat hij zijn eigen begrafenis had toegedacht. Etcetera.

Mijn nek was rouw, ik had even geen tijd het onder woorden te brengen.

Huiswerk: Gedenk uw ouders.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Deel 1, Deel 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Deel 2], Deel 4, Deel 5, Deel 6, Deel 7, Deel 8, Deel 9 & Deel 10 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Hoekje

Ik hou me niet bewust afzijdig van mensen, behalve dan dat ik toch maar wat graag naar de uithoeken van ‘t Diemerbos fiets vooraleer ik wandelend de onverharde paden betreed. Ik stop niet met er rekening mee houden dat ik hondenbezitters, zeldzame stelletjes of de magere man met plastic tas, korte broek plus gehaast pasje & met een doorzichtig coronamasker, kan tegenkomen.

Ik heb ‘m de 1e keer gedag gezegd, zoals ik iedereen gedag zeg hier, ‘t is tenslotte alsof je jezelf in een dorp hebt verplaatst. Maar bij gebrek aan iets meer dan een ‘Brmpf’, wat dat ook betekend moge hebben, heeft die 1e ontmoeting mij niet gestimuleerd bij hem nog een keer te doen.

Gister hoorde ik een homostel al van 20 m aan komen lopen. Ze hadden ‘t over paddenstoelen zoeken. & Ik begreep dat ze ‘t over die in ‘t bos verstopte baardige man moesten hebben, voorovergebogen met een fototoestel in gereedheid.
Hoewel dat laatste niet klopte, begreep ik dat mijn houding mijn mobieltje in iets duurders had omgetoverd.
Dus ik rechtte mijn rug & zei dat ik daar inderdaad mee bezig was, maar dat ik eigenlijk voor insecten ging.
‘Maar ja, er zijn er nog maar zo weinig nu.’
‘Nou, veel plezier,’ zei de babbelkous.
& De andere humde er iets achter aan, terwijl hij snel verder ging met waar ze gebleven waren voordat ik in ‘t vizier kwam, voetstappen traag zompig wegzakkend in ‘t modderpad.

Geen hond zowaar. Je komt zelden hondlozen tegen, tenzij de magere man met plastic tas & korte broek.

Toen ben ik maar gaan zitten. 1st Broodje als veel te late lunch, daarna snel een bier er overheen.
Ik zette m’n bril op. Las m’n boek die altijd meereist zolang-ie niet uit is.
& Die enkele keer dat er nog anderen in dit vergeten hoekje me voorbij kwamen, geen stellen, de magere man was allang voorbij, wel hondenbezitters, een keer vergezeld van bezoek, een keer van slechts zijn hond; ik schoof m’n bril omlaag (anders kan ik niet zien of ze mij zien) & zei gedag.

Mijmerde vervolgens verder dat ik ‘t toch wel kon, wat ik ooit dacht nooit te kunnen. Niemand zien, niemand om over na te denken. Op die magere man na dan.
& Die 2 vrouwen die raar keken toen ik m’n bril omlaag deed om gedag te zeggen.

Daar in ‘t bos hoef je niet je 2e hand te gebruiken om te tellen wie er nog meer zijn in de nabijheid van Zijperspace.

Instaspaced (LV)

Zo’n exceptioneel grote paddenstoel moest natuurlijk vastgelegd worden, maar dan moest m’n bier wel droog staan & ik gereed, voordat de slak klaar was voor een duik van de hoge springplank richting zijn fav-verdrinkingsdood.

Normaliter wordt zo’n beest aangemoedigd in Zijperspace; ik hoop dat men de bewoners ooit wil vergeven…
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram.)

Instaspaced (LIV)

‘t Kan niet lang meer duren met ‘t kabouterrijk als zij hun behuizingen tot Babylonische proporties proberen uit te bouwen, waarbij je toch zou denken dat zij, wiens wijsheid in vroege grijskleuring in de baarden prijkt, hun verstand tot hoog in de punt van de muts reikt, toch vast wel gehoord moeten hebben van onze spraakverwarring, die ertoe heeft geleid dat uiteindelijk wel nagenoeg iedereen opnieuw 1 taal verstaat, maar dat ondanks dat vooral de gekken die stront kramen de weg mogen wijzen.

Gelukkig blijft Zijperspace met slechts 1 bewoner daarvan gevrijwaard.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram.)

Parkeren

Tijdens ‘t parkeren kom ik Robert tegen. We ontmoeten elkanders blik. Hij schuldbewust maar met een sussend sausje over z’n blik dat ik toch evengoed wel mag herkennen.
‘Hé,’ komt er uit m’n mond.
Ik draag er een onbekommerde glimlach bij. Die van vrolijk gefietst; blij dat ik stil sta.
Hij lacht me gedag. Hij lijkt gewend dit soort ontmoetingen op deze manier te vergoelijken.
‘O sorry,’ voeg ik er maar aan toe, ‘ik ken je van je boeken.’

Hij gaat door met zijn fiets volladen, ik met die van mij ordenen, alsook de rugzak, zodat ik klaar ben om in de supermarkt vol te laden.
Daar gaat zeker een halve minuut mee gemoeid.
Vlak voordat hij kan vertrekken passeer ik ‘m uiteindelijk.
‘Ik heb enkele boeken van je gelezen,’ kan ik toch niet laten te zeggen. ‘Ik heb ze erg kunnen waarderen.’
Terwijl ik op de jongen afloop die er op toeziet dat iedereen een winkelwagen ter hand neemt, lacht hij me nogmaals toe, zegt: ‘Dank je,’ & bestijgt z’n transportfiets.
De jongen van de supermarkt veegt ‘t karretje nog een laatste maal Coronavrij voordat-ie ‘m mijn kant op duwt & vraagt: ‘Hard gefietst?’
‘O nee, ik zweet altijd heel snel.’
Ik weet wat ‘t is om lastig gevallen te worden.

Evengoed bestaat langzaam fietsen niet in Zijperspace.

De Onmogelijkheid der Dingen (II)

De Afwasborstel

Ik ben me terdege bewust van ‘t feit dat menigeen niet meer op de hoogte is van ‘t huidige uiterlijk van de afwasborstel. Vandaar dat ik bij wijze van uitzondering bij dit schrijven een afbeelding toegevoegd heb die mijn exemplaar vertoont, op ‘t punt staand, zo lijkt ‘t, om 2 bakjes plus wat bestek te ontdoen van etensresten.

Althans, zo lijkt ‘t.
Mijn afwasborstel heeft nl de gewoonte op onverwachte momenten, er hoeft slechts een beetje water in de wasbak te staan, pardoes zichzelf om te laten kantelen, zogenaamd onder ‘t mom dat hij bij ‘t zien van al dat vies er weer heel veel zin in heeft.
Puur schijn.

Wat zijn motivatie wel is, daar tast ik nog steeds over in ‘t duister. Wat beweegt ‘m om als een dolle hond (‘t doet me tegenwoordig denken aan de uitbundigheid die Doortje, ‘t hondje dat meestentijds onder de hoede van Tineke & haar vriend is, tentoonspreidt als die mij in ‘t vizier krijgt) vanuit een schijnbaar onmogelijke stand doldwaas in de vaat te storten?
Soms denk ik zelfs na zo’n actie een brede glimlach op de borstel te ontwaren.
Even met m’n hoofd schudden & alles lijkt weer terug normaal.

& Toch hè, ik bemerk telkens in die ultrakorte flits van deze steeds weer herhalende gebeurtenis, dat ‘t borsteldeel, de stijve haren die platter gaan staan onder de last van ‘t afwaswerk, als 1e ‘t diepe in duiken. & Dat daarbij de poot, waar ik ook de stengel zou kunnen zeggen, vloeiend daar achteraan ‘t water in schuift.
Ik weet ‘t: dit neigt naar antropomorfisme, ware ‘t niet dat ‘t in dit geval niet om een levend wezen gaat. Maar anderen, die net als ik nog regelmatig gebruik maken van een afwasborstel, al is ‘t slechts tijdens primitief kamperen tijdens de vakantie, zouden eens in de gaten moeten houden hoe vaak de borstel onverwacht al in ‘t sop ligt zonder dat men er nog maar over gedacht heeft om ‘m ter hand te nemen voor de afwasklus.

‘t Ongemakkelijke in mijn geval is dat ik doorgaans gloeiend heet water gebruik. Om ‘t alvast goed in te laten weken. & Tevens omdat ik ‘t besluit af te gaan wassen al beschouw als een behoorlijke opgave & ik de weerzin daartegen enigszins probeer af te zwakken door op mezelf een rem te zetten door gedurende een kwartier onhandelbaar heet water ‘t 1e werk in alle stilte te laten volbrengen. Terwijl ik ondertussen nog even ter ontspanning iets anders doe.
Maar de vieze troep is nog niet ondergedompeld of meneer borstel ligt alweer te poedelen, waardoor ik mijn handen alsnog brand omdat-ie verstrikt zit tussen de diverse onderdelen van de vaat.

Tuurlijk zou ik een spijker of haak in de muur kunnen slaan (elke afwasborstel is tenslotte bij ‘t ontwerp op een hangend bestaan voorbereid), maar buiten ‘t feit dat in die regio bij mij thuis weinig ruimte bestaat, daar waar wasbak & afdruiprek de ruimte moeten delen met sponsjes, dweiltje & boiler, daartussenin nog een afvalbakje gepropt plus een compostverzamelpot, zou dit mijn werkruimte voor deze akelige maar somtijds toch noodzakelijke bezigheid benauwend verkleinen.

Buiten dat, ik denk dat-ie dat als een uitdaging gaat zien & hij in stilte voorbereidingen zal treffen voor een alleronverwachts bommetje.

We willen geen mismaakte koeien hier in Zijperspace.

De Onmogelijkheid der Dingen (I)

Het Voorspel

Ik heb nog wel even zitten peinzen of ‘onmogelijkheid’ wel ‘t juiste woord was, maar van ‘ongemakkelijkheid’ dacht ik dat ‘t in de loop der tijd de lading niet zou dekken. Men neigt ernaar te denken dat ‘t de eigen onhandigheid is die bepaalde gebruiksvoorwerpen, verpakkingen & soortgelijks onhandelbaar & onverwacht wegfloepend en/of verdwijnend maken, maar vaak is ‘t ‘t ding zelf, z’n vorm, z’n uitstraling, z’n identiteit, z’n zijn an sich, die ‘t leven van de mens somtijds zwaar te dragen maakt.

Voor niet iedereen geldt dit waarschijnlijk. Velen zullen dit gedurende ‘t leven op een gegeven moment gewillig aanvaard hebben. Er zullen er zijn die in de loop der tijd zelfs een bepaalde handigheid hebben aangewend om de onmogelijkheden ervan zoveel mogelijk te frustreren, door ‘t bijv te negeren dan wel er op enigerlei wijze op te anticiperen. Maar ik vermoed dat er ook velen zullen zijn die zich kunnen herkennen in mijn in deze nieuwe reeks nog te volgen beschrijvingen van hoe de dingen zich zoal kunnen gedragen & waar de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid voor de gebruiker wanhopige verzuchtingen kan veroorzaken.

Men vermoedt onschuldigheid. ‘t Zal bijv vast liggen aan waar ik met mijn aandacht was toen ik ‘t voorwerp terzijde legde. Of: ik was ook met 10 dingen tegelijkertijd bezig terwijl ik in m’n hoofd de 5 grote geneugten van ‘t afgelopen weekend op een ranglijst aan ‘t indelen was.
Maar, & hier kan men zeker spreken van voorbedachte rade van ófwel de ontwerper ófwel de opdrachtgever van die ontwerper, waarbij in ‘t 1e geval sprake is van op frustratie uit zijnde moedwilligheid, in ‘t 2e geval onwetendheid, ondeskundigheid of totale desinteresse voor de uiteindelijke gebruikswijze van ‘t uiteindelijke product. Er is vaak structureel sprake van een onhandig gebruiksartikel, veelal veroorzaakt tijdens ontwerp & afwerking ervan door moedwillig geknoei, gebroddel & algehele onnauwkeurigheid. Waarschijnlijk om zodoende geld te besparen & meer per eenheid te verdienen.

Dit gezegd hebbende volgt tevens dat door de onmogelijke hanteerbaarheid van ‘t voorwerp, dit er tegelijkertijd voor zorgt dat, zeker naarmate men er vaker mee te maken krijgt, deze zichzelf een karakter ontwikkelt, al dan niet in ‘t hoofd van de gebruiker, waaruit nog meer onhandigheden zich automatisch verder blijven ontwikkelen, zolang ‘t artikel niet afgestoten wordt.

Ik was eigenlijk van plan om hier meteen te beginnen met de bespreking van de onmogelijkheid van de afwasborstel. ‘t Schrijven van deze korte introductie heeft mij echter doen besluiten om bovenstaande eerst tot de lezers te laten doordringen, waarna mijn 1e verhandeling over ‘De Onmogelijkheid der Dingen’, in ‘t 1st aankomende geval de afwasborstel dus, terecht zal komen bij een publiek die zich al enigszins heeft kunnen voorbereiden & daardoor hopelijk wat opener zal staan voor de daadwerkelijke onmogelijkheid ervan.

Waarbij de (sub)titel natuurlijk diende voor extra aandacht voor wat er allemaal aan zit te komen in Zijperspace.