Cursus Lijfloggen, deel 22

Bedek!

Er werd iemand aangewezen die een kuil moest graven. Minstens een meter diep. Het moest toereikend zijn voor vier patrouilles van ieder minstens zes jongens. Plus dan nog drie volwassenen als leiding. Een week lang huishoudend in het kamp. Om de kuil werd een canvas zeil gehangen, omhoog gehouden door enkele stokken. En voor de kuil kwamen twee palen te staan, waar tussenin met mastworpen een derde paal werd bevestigd, zodat je daar op kon gaan zitten. Overhangen, zogezegd. Je billen moesten boven de kuil gesitueerd kunnen worden. Een beetje handige assistent-patrouilleleider kon er nog een constructie van touwen aan bevestigen, zodat de kleintjes met behulp van hun hakken het evenwicht daar in die hoogte van ongeveer een meter boven de grond en twee meter boven de bodem van de kuil konden bewaren.

We noemden het de hudo. Dat zou een afkorting zijn van ‘Houd Uw Darmen Open’. Dat sprak tot de verbeelding. En het zorgde ervoor dat het niet te veel moeite kostte het woord te gebruiken.
‘Wie is er aan de beurt om de hudo schoon te maken?’
Want ook dat moest gebeuren. Ondanks dat het een primitieve vorm van een latrine was, diende men toch te zorgen dat de hoeveelheid strontvliegen tot een minimum beperkt bleef. Dus werd er voor elke dag door de hopman een patrouille aangewezen die hudo-dienst had. Waarop de verantwoordelijke patrouilleleider de taak op zich nam de jongste van de troep aan te wijzen om die taak te gaan volbrengen. En deze padvinder trok er op uit met een heet sopje en een schep.
De schep was eigenlijk het belangrijkste onderdeel van het schoonmaakgereedschap. Door het graven van de kuil was ernaast een zandhoop ontstaan. Die was ook onder het afdak van de tent terechtgekomen. Met opzet. Want na elk bezoek diende er een schep zand in de kuil gegooid te worden. Om hetgeen dat was achtergelaten te bedekken. In het donker van de canvas tent was men echter niet altijd even zuiver in het richten. Daarnaast was het een groot genoegen om verdergaande schoonmaak te kunnen verrichten in de verzekering dat men er alles aan had gedaan stankoverlast te voorkomen. Dus bedekte men het voor aanvang van het karwei nog even wat extra. De zeilen van de opening werden zo ver mogelijk open gezet om de boel voor een kort moment te laten luchten. En bovendien om te kunnen zien hoe ver de diepte van de kuil nog reikte. Zo nodig moest aan de hopman gerapporteerd worden dat het noodzakelijk was een nieuwe kuil te graven. Dan was men te ijverig geweest in het bedekken.
Ik leg niet alles open op tafel. Men hoeft niet meteen te weten wat er met mij aan de hand is. Als ik m’n huisarts bezoek, dan kom ik in omtrekkende bewegingen bij ’t uiteindelijke onderwerp terecht.
‘Het jeukt een beetje hier,’ wijs ik dan naar halverwege m’n lichaam.
‘Oh, trek je broek maar uit,’ zegt hij dan laconiek.
En terwijl hij met plastic handschoenen bepaalde delen onderzoekt, bestudeer ik de naar beneden steeds kleiner wordende letters en tekens die aan de muur hangen. Kijken of ik ze nog allemaal kan onderscheiden.
‘Niks aan de hand,’ pleegt hij op gegeven moment te zeggen. ‘Gewoon minder strakke broeken dragen.’
Niet alles hoeft plompverloren op het internet geplempt te worden. Men hoeft niet alles van zichzelf kenbaar te maken.
‘Mensen hoeven toch niet meteen alles van je te weten te komen,’ zei mijn moeder altijd. ‘Er moet ook nog iets te raden overblijven.’
Dan had ze het weliswaar over een totaal ander onderwerp, maar gelijk had ze wel. Door middel van omtrekkende bewegingen, niet alles expliciet in de mond te nemen, blijft er nog iets over om over na te denken, wat niet in eerste instantie als zodanig te herkennen is, maar bij nadere overpeinzing wel te achterhalen valt. Je kan naar iets refereren zonder het daadwerkelijk in de mond te nemen, het ergens over hebben zonder het beestje bij de naam te noemen en in bedekte termen iets bespreken zonder dat omstanders kunnen vermoeden waar het gesprek over gaat.
Niet dat ik mezelf een fatsoensrakker wil noemen, een moraalridder die aan wil geven waar andere mensen zich aan zouden moeten houden, maar het maakt het allemaal net even wat aantrekkelijker, wat spannender, prikkelender zo men wilt, als niet alles meteen als zichzelf te herkennen valt.
De hopman sprak ons toe bij het kampvuur, nog diezelfde avond.
‘Er is ofwel een te kleine kuil gegraven,’ begon hij enigszins vervaarlijk mild zijn donderpreek, ‘ofwel jullie hebben busladingen wc-papier gebruikt. Wat ook mogelijk zou kunnen zijn is dat er te veel aarde over de hopen stront is gegooid, of het moet zo zijn dat jullie afgelopen weken alle poep in jullie lichamen hebben opgespaard om tijdens kamp de darmen eens flink open te kunnen zetten.’
Wat hadden we een hekel aan die vent. Niet alleen omdat hij opnieuw vrijwillig mensen aan zou wijzen die de volgende hudo zouden moeten graven en bouwen.
Huiswerk: beschrijf je laatste stoelgang zonder de vanzelfsprekende woorden te gebruiken.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19, Dl 20 & Dl 21 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *