Brandresten

Wat of ik als 1e naar buiten zou brengen bij brand, was de vraag.
‘Ik heb zo veel boeken,’ zei ik weifelend…
‘Nee, dat lukt je nooit,’ zei 1-hoog.
‘Je meest dierbare boeken,’ suggereerde buuv 3-hoog.
‘Een mooie serie,’ ging ik verder.
‘Maar weet je dan welke?’ vroeg vriendin van 1-hoog.
‘Ja, dan weet ik welke.’
Waarbij mijn ‘dan’ naar ‘t moment van plotse brand verwees.

Ik vertelde vervolgens over de brand die tegenover m’n tijdelijke woning aan de Albert Cuyp had gewoed.
De volgende ochtend kwam ik een stel tegen voor de deur. Spaarzaam gekleed. Hij een dikke leren jas, saxofoon om z’n nek. Zij iets pyama-achtigs, daarentegen wel een lange broek.
Alles was weg. Ze hadden niets anders dan wat ze bij zich hadden, vertelden ze.
Die saxofoon dus. Was eigenlijk ‘t enige wat ze buiten zichzelf & wat ze aan hadden konden redden.

Ik me daar voor de deur maar afvragen of zij nou die dame was die ‘t 1e weekend dat ik op de Albert Cuyp was ingetrokken ‘s ochtends vroeg naakt uitgebreid voor ‘t raam de zondagochtend begroette. Loom, rokend, sacherijnig, bloot.
Hoe onherkenbaar bloot later blijkt te zijn, bedacht ik bij dat meisje met snel bij elkaar gegrabbelde kleren.

Maar we hadden ‘t over brand. & Wat ik zou proberen buiten brandgevaar te krijgen.
Ik mag niet te veel tillen. 5 Kilo max.
Heb ik die mooie zware boeken uit de Gouden Reeks gered & overlijd ik treurigjes op de stoep vanwege die aderwortel die toch niet bestand bleek tegen al die opgestapelde woorden.
Brand kon hem niet deren, maar de boeken hebben hem gevloerd, zeggen ze dan bij m’n uitvaart.

Alles wat ik geschreven heb (nagenoeg, moet ik misschien zeggen) is bewaard & waart rond in ‘t digitale, zuinigjes versneden in bits die zich samenvoegen & ordenen tot mijn geprefereerde volgorde als een onverlaat ze toch nog een keertje te voorschijn tovert.
Dat is dan wel weer een voordeel van geen boek te zijn: dat brandt minder definitief omdat er vast ergens nog een reservekopie is opgeslagen.

‘Hoeveel bladzijden zijn dat dan,’ vroegen de buren nu ik toch naar m’n die dag jarige weblog was afgedwaald, ‘al die stukken die op je weblog staan samen?’
Ik trok een peinsgezicht, zoals dat hoort als je praat over ‘t schrijvend werk dat je hebt verzet gedurende de jaren & je dat nu in een aardig getal mag uit gaan drukken.
‘Als elke post een a4-tje zou zijn,’ legde ik hun voor, met een poging tot niet al te ijdel te lijken door een ietwat vergenoegzame blik, ‘dan is ‘t best een dik boek van 3400 pagina’s.’
& Daarbij eigende ik mezelf instant-trots toe door niet 2 keer ‘tzelfde woord te gebruiken voor bladzijden.

Maar ook dikke boeken kunnen in een paar tellen opgebrand zijn in Zijperspace.

Patatvorkje

Er ligt een patatvorkje, groen gekleurd, schuin voor me. ‘t Is daar terecht gekomen toen ik ‘m in 1 van m’n broekzakken vond gisterochtend. Ik wist dat ik ‘m terug zou vinden op die plek op ‘t moment dat ik ‘m daar in stopte. Ondanks die vooruitziende blik vroeg ik me op ‘t moment van voelen & wroeten naar wat zich daar bevond af wat dat nou toch kon zijn.

Als ik iets wil vertellen over wat mij overkomen is, tast ik, net als andere mensen vermoed ik, even m’n geheugen af op welk moment een dergelijke gebeurtenis in gang werd gezet. Wat men zou moeten weten hoe ‘t tot ‘t uiteindelijke resultaat heeft kunnen komen & welke omstandigheden meegespeeld hebben daarbij.
‘t Is dan een kwestie van hoofd- van bijzaken scheiden, zoals wel gezegd wordt, maar daar loopt ‘t spaak in m’n hoofd. Ik neig ernaar te moeten toegeven dat mijn hoofd op zo’n manier werkt dat ik alle factoren een ongeveer gelijke waarde toeken in die ontwikkelingsfase van ‘t te vertellen verhaal. ‘t Resulteert zodoende in een lichtelijke overdosis pietepeuterigheden waarvan ik denk dat ze essentieel zijn voor ‘t vatten van ‘t groter plaatje, de strekking of de clue, maar er slechts voor zorgt dat men bomen/bos-overvloed krijgt opgediend.

Tegelijkertijd denk ik dat als er geen mensen als ik zouden zijn, al ‘t kleine al snel overbodig lijkt & dat daardoor de charme van ‘t bestaan een groot deel van z’n kracht zal moeten missen.
Ik vind huizen gebouwd van bakstenen, ondanks enkele uitzonderingen, toch beter te genieten dan die gegoten in beton.

We hadden bier gedronken in ‘t park. Dat is 1 van de aanwinsten van Corona: je gaat op zoek naar een plek in de buitenlucht om met elkaar te genieten van bier & praat.
Tot we te horen kregen dat we een verjaardag te vieren hadden. De verjaardag die elke keer 2 dagen voordat die van m’n weblog zich voordoet. Dat betekende nog meer bier, dus enige vulling van de maag was nodig.
Aangezien ik met Patrick was, die mijn 25-jarig verblijf in de bierwereld had helpen vieren & zodoende halverwege onze tocht langs enkele brouwerijen tussen de 2 bruggen richting A’dam Noord de patat had leren kennen van Eiburgh Snacks, kostte ‘t niet veel moeite overeenstemming te krijgen over onze ontnuchteringsbestemming.

Mijn manier van ‘t eten van de frieten noodzaakt mij enige voorzorgsmaatregelen te nemen alvorens te beginnen aan ‘t maal. Ik pak nl enkele patatten tegelijk tussen de vingers & probeer die tezamen in m’n mond te proppen, voorzien van een redelijke hoeveelheid saus. Bij andere frietzaken zou dat Samourai zijn, bij Eiburgh wordt dat mayo plus sambal.
Ik dien in zo’n situatie dus zorgvuldig te zijn in ‘t dopen in de saus, want beiden dienen, in zoverre mogelijk, gelijkelijk verdeeld te zijn over de patatten in m’n hand die zodoende op de juiste manier genoten kunnen worden in de mond. Patat is mijns inziens pas lekker door de combinatie met de onovertroffen uitvinding van saus.
Ik vermoed dat de succesformule van ‘t concept patat nooit bewerkstelligd zou zijn was deze niet als combi geïntroduceerd.

Met in m’n achterhoofd troep & vetvlekken her & der verspreid over m’n kleren & lichaamsdelen die net als de vingers bloot staan aan de buitenlucht, pik ik altijd snel even voor aanpakken van de bestelde portie een servet plus vorkje om indien nodig die slordigheden zo goed als mogelijk te verdonkeremanen of, in ‘t geval van vorkje, te voorkomen.
Hoewel ik inmiddels ook wel weet dat ‘t vorkje juist erger kan veroorzaken in vergelijk met ‘t consequente gebruik van de vingers. Patat kan nl wel eens in zijn gang richting mond op de plek van de vorkinzet afbreken & zo veel onooglijke schade berokkenen.
Maar ja, mijn vermogen om me te kunnen inleven in anderen buiten mijzelf vertelt mij dat ‘t oog van een toevallige toeschouwer vaak ook wel wat anders wil zien dan graaiende patat- & sausvingers.

Vandaar dus dat patatvorkje gisterochtend in m’n broek, geen andere wegbergplek voor ‘t haastig moment gisterochtend kunnen bedenken dan hier nu schuin voor mij & m’n toetsenbord, de plotse herinnering dat dat 2 dagen geleden was, die plotse maaltijd & dat patat vaak op verjaringen wordt geconsumeerd & m’n gedachte toen dat ‘t eigenlijk wel jammer was dat ik dat dan niet op die verjaring 2 dagen later zou mogen eten, want Ma zei altijd dat patat maar 1 keer in de week was toegestaan & dat ik me bovendien kan herinneren dat ik niet in de wc-pot durfde te kijken toen ouders op vakantie waren & ik 3 dagen opeen patat had gegeten.

& Ten laatste dus dat dit de reden was dat ik bij ‘t zien van ‘t vorkje besloot om ter viering van ‘t 19-jarig bestaan van m’n weblog weliswaar geen patat zou eten, maar een 2e post vandaag zou plaatsen op Zijperspace.

Mispost

We zitten in de auto. Dus hebben we ‘t over een andere rit. Iets doen noodzaakt praten over soortgelijks doen.
Ed rijdt. Tineke begeleidt. Ik zit achter, net naast de leegte die straks volgeladen moet worden.

‘Ja, de post zat in de naaimachinekist.’
Dat je voor een moment denkt dat je zelf zo’n woord nog nooit in je leven hebt gebruikt, maar dat ‘t toch heel normaal is ‘t voorbij te horen komen.
& Dat je denkt dat je jezelf niet moet laten afleiden door zulke gedachten: luisteren is ‘t devies, zeker in ‘t lawaai van auto op de weg.
Verder dus.
‘Maar dat wisten we toen nog niet.’

Ze heeft ‘t over ‘t einde van haar verblijf in Nijmegen. Dat zij ipv eerder ik voor 2 katten & 2 konijnen moest zorgen.
Ik zie dus meteen een naaimachine op de tafel staan daar. Met kilometers lappen stof die verspreid liggen zodat je niet vanzelfsprekend aan tafel kan eten, maar ruimte moet maken, nee, dat mag jij niet doen, dat doet Tineke, want anders raakt alles in de war, maar denk je: ‘t was toch al in de war, nee, zegt Tineke, ‘t was niet in de war, alsof ze die gedachte kan lezen, terwijl ik er niet was toen zij er was.
Een naaimachine waar de post in is terecht gekomen. In de kist dus die de naaimachine veilig vervoerbaar moest maken.

‘Ze belde er over,’ gaat ‘t gewoon verder, alsof bovenstaande niet bedacht is ondertussen, ‘of de post misschien in de bagage terecht was gekomen.’
Dus werd alles overhoop gehaald. Ook in Nijmegen. Maar er werd niets gevonden. Berichtjes werden heen & weer gezonden om elkaar op de hoogte van de voortdurende vermissing te brengen.
Ik vertel ‘t maar niet letterlijk, want sommige woorden zou ik er dan bij moeten verzinnen, door de onverstaanbaarheid van enkele in ‘t snelwegrumoer.
‘Toen dachten we: dan kan ‘t nog maar op 1 plek liggen: in de naaimachinekist.’
Nou, daar lag ‘t dus. Niet bepaald een spannend verhaal. Er moest vast nog iets fout gaan. Ik ken haar.

‘Toen moesten we iets ophalen, dus konden we op de terugweg de post langs brengen.’
Dus ergens voorbij Nijmegen. & Dan terug naar Amsterdam daar langs.
”t Was een lange dag geweest. We waren hartstikke moe, eigenlijk niet zo’n zin meer. Maar ja, we moesten toch die post terugbrengen.’
Dat vertelt ze om ‘t wél spannend te maken.
‘Maar die post lag niet in de auto. Helemaal vergeten mee te nemen.’
Is ook stom. Dat heeft 1 van ons toen in de auto gezegd, maar ik geloof niet dat ik ‘t was.
‘Dus ik bel naar Nijmegen dat we de post vergeten zijn. Zegt ze: “Nou, dan hoeven jullie ook niet te komen eten.”‘
Hahahhhaaaaahhahahahahahahaha.
We horen ‘t ruisende teer onder de autobanden niet meer. Van: dat ze dat zo bot had kunnen zeggen.
Zegt Tineke: ‘Nee, dat heeft ze niet gezegd. Dat zeg ik nu.’

Daar ging m’n verhaal dat ik na kon vertellen in Zijperspace.

Tussenhal

‘Wat doen die spullen in de hal?’
‘Welke spullen?’
‘Nou, ik meende in ‘t voorbijgaan een stuk hout, een benzinedop & een witte snoer te zien.’
‘Wil je een korte of een lange uitleg?’
‘Ik heb me er al lang geleden bij neergelegd dat jij alleen maar in staat bent tot lange verhalen.’
”t Zijn geen verhalen.’
‘Alles wat je vertelt pakt lang uit. Ook goed.’
‘Ok. Die stok zit al bijna 3 maanden in de bak voorop de fiets. Ik moest ‘m er afgelopen weekend even uithalen omdat ik een krat met lege duitse bierflessen weg moest brengen. Dan kan ik die van de week meenemen naar Limburg. De grens is niet ver van daar.’
‘Sla Limburg maar over. Waarom heb jij een stok al 3 maanden in je bak?’
‘Anders heb ik niets aan m’n paraplu.’
‘Die stok bevestig je aan je paraplu?’
‘Onderbreek me dan ook niet zo snel. Die paraplu gebruik ik om insecten die in bomen zitten op te vangen. Maar dan moet ik wel op die takken kunnen kloppen. Deze stok lag een tijd geleden naast ‘t pad in ‘t bos. Ik heb in korte tijd 1st een stuk of 5 stokken versleten tot ik deze vond. Hij is niet kapot te krijgen. De paraplu wel trouwens.’
‘& De rest? Ik neem aan dat je geen auto hebt waar een benzinedop aan ontbreekt.’
‘Ja, dat zat tussen de flessen bier toen ze bij me gebracht werden. Dat bier had ik in Duitsland gekocht. Op de fiets heen & weer vanaf Nijmegen. Maar dat kon ik natuurlijk niet meenemen op de fiets naar Amsterdam. Dus werd ‘t gebracht toen Tineke klaar was met oppassen in ‘tzelfde huis, samen met m’n vuile was.’
‘Je onderbroeken dus. Als ‘t je shirts waren dan had je dat wel gezegd. ‘t Woord onderbroeken durf je niet te gebruiken in zo’n verhaal.’
‘Shirts zaten er ook tussen.’
‘Maar ‘t woord onderbroek gebruik je nog steeds niet.’
‘Onderbroek.’
‘& Terwijl je dat woord zegt zie je allemaal remsporen. Daarom durf je ‘t niet te zeggen, omdat als je aan ‘t 1 denkt je gedachten automatisch naar ‘t ander getrokken worden & waardoor je dat beeld krijgt voorgeschoteld.’
‘Jij ook.’
‘Ja, maar bij mij veroorzaakt doordat ik weet hoe jij denkt. Maar moeten die spullen die in de hal liggen dan niet terug naar Nijmegen?’
‘Ik heb ‘t gevraagd aan Tineke, maar die dacht van niet. Toen heb ik haar gevraagd of ze voor de zekerheid een berichtje wilde sturen er over. Dat zou ze doen, maar daarna heb ik er niets meer over gehoord.’
‘& Nu ligt ‘t daar.’
‘Ja, elke keer als ik er voorbij loop vraag ik me af wat ik er mee moet. Spullen waar ik geen plek voor weet te bedenken blijven liggen waar ik ze in 1e instantie heb neergelegd. Tot ik een besluit heb kunnen nemen wat ik er mee kan doen. Ik had liever gehad dat ze ‘t kwijt waren daar in Nijmegen. Nu liggen ze hopeloos in de weg.’
‘& Elke keer dat je binnenkomt of naar buiten gaat denk je aan vuile onderbroeken. Leuke associatie.’

‘t Wordt tijd om de schone was uit te hangen in Zijperspace.

Afb

Ik ben Antonius Franciscus Bernardus. Ton de roepnaam, Zijp de achter.
Er is een fysiotherapeut (meen ik me te herinneren nu ik dit schrijf) & een voorganger met dezelfde naam (zonder de rk-initialen). De 1e woonde in de buurt van Eindhoven, de ander heb ik al weet van sinds ik z’n dochters elke zaterdag te gast had in de jeugdbibliotheek in Den Helder. Inmiddels begint zich ook een 3e naamgenoot zich in Amsterdam te ontwaren.
Ik neem ‘t ze niet kwalijk dat ze dezelfde naam hebben, zolang ik maar bovenaan blijf staan bij Google.

Ik ben nooit zo geïnteresseerd geweest in m’n doopnamen, laat staan in de afkorting van de 3. Ik kwam er pas laat achter dat ‘t ook kan staan voor ‘afbeelding’.
Mijn engelse leraar van de middelbare school, Reitsma geheten, vertelde me ooit dat hij spijt had z’n dochter Nienke te hebben genoemd. Hij was z’n leven lang al een fel tegenstander geweest als mensen hem aanspraken als was hij een nummer.
Hij zelf heette Martin & heeft dus aan de selffulfilling prophecy van z’n initialen voldaan: hij was onze meester, maar op een gegeven moment staakten we hem nog meneer te noemen.
Een compliment in die tijd, maar niet gevoed door waar ‘mr’ voor zou kunnen staan.

Je leven lang een afbeelding te moeten zijn is waarschijnlijk minder erg dan een nummer, maar ik vind ‘t evengoed prettig dat er niet al te veel meer naar die doopletters wordt gekeken. Verder zet ik elke morgen thee, mocht men de neiging hebben een grapje te maken met de initialen van voor(roep)- & achternaam.

& Toen kwam ik A.F. Zijp tegen.
Als men Jansen, de Jong, de Vries heet of een andere veelvoorkomende achternaam, dan kan men op een bepaald moment zelfs gewend zijn zo nu & dan een gelijknamige te ontmoeten. Met Zijp is die mogelijkheid niet al te groot. Hoewel, zoals hierboven beschreven, internet die onmogelijkheid behoorlijk heeft verkleind. Een normaal mens googelt z’n naam wel eens.
Dat de normale mens totaal anders is dan mooi rond getal 50 jaar geleden, laat ik buiten beschouwing.

Bijgevoegde illustratie toont hoe ik hem tegen ben gekomen.
In een portiek. ‘t Is me nog steeds een raadsel waarom m’n oog op ‘t naambordje viel.
Ik probeerde daar 1st normaal over te doen. Iemand met dezelfde naam, niets bijzonders. Hij mist de ‘B’ alleen.
Maar langzaam begon tot me door te dringen dat iemand nog niet eerder zo dicht bij mijn identiteit is gekomen. ‘A’ moet welhaast staan voor Antonius. ‘F’ valt ook zeer gemakkelijk door Franciscus in te vullen zijn.
& Mocht hij ouder zijn, dan is ‘t haast vanzelfsprekend dat-ie maar 2 doopnamen heeft. Eind jaren ’50 begon men pas met er een 3e aan toe te voegen. Mode in vooruitstrevend na-oorlogs RK.

Ik heb een minuut staan treuzelen. M’n vinger ging meermaals richting deurbel, maar op een millimeter afstand is hij bij de uiterste neiging stilgehouden. De andere pogingen scheelden ruimtelijk niet veel daarvan.

Ik weet niet waarom ik dacht dat hij op mij zou lijken. Dat ik een spiegel tegen zou komen & mezelf gereflecteerd zou zien, maar daarbij de mogelijkheid zou hebben gedesintegreerd te worden binnen een tel die mij de kans zou ontnemen hem bij ‘t opendoen te kunnen zien.
Te veel SF-films gezien. Griekse & romeinse mythes in m’n jeugd gelezen. De in mijn jeugd verstoten god altijd fluisterend in m’n oor, prevelend maar onontkoombaar, te lijken ontwaren.

Mijn freezeframe duurde toch zeker 1 minuut. Met een hortende & stotende terugkeer van m’n vinger telkens. Waarbij de bewegingsvrijheid van die vinger varieerde tussen 1 mm & 1 cm. Genageld in een luchtledige barrière.
Ik heb Harry Potter & spreukenweetalletje Hermione moeten inschakelen om me te laten losweken. Als niet in god, dan maar in dat heelal van samengebundelde mythes.

1 Minuut & ‘t bracht me m’n eigen levensloop. Al ‘t bovenstaande ging aan mij voorbij in een veelvoud aan detail. Waar mijn naam z’n oorsprong had & waar wendingen zich hadden voorgedaan.
& Waarom natuurlijk. Bijna overbodig hier nog te melden.

‘t Heeft me niets gebracht, die ontstellende hoeveelheid vragen, de twijfels over wat me tot hier had gebracht, ‘t onbegrijpelijke plotse geloof in spiegelingen waar ze voorheen werden afgedaan (maar wel genoten) als behorend tot cultuurerfenis die we als erfgenamen van de prehistorische verhalenvertellers paplepelend hadden binnengekregen.

‘t Miezerig regentje heeft me geen pijn gedaan toen ik uit m’n schuilhut kwam. Meer dat ik geen held was geweest die zich zonder overdekking rugrecht & nat dat laatste stuk naar huis had kunnen afleggen, dat zat mij dwars. & Dat er aan de andere kant van die deur m’n spiegeling doorging met wat hij deed & mij piekerend huiswaarts liet gaan.

Een geluk dat er in Zijperspace geen gelijke te vinden is.

Knijpersparadijs

‘t Leven is redelijk overzichtelijk in deze toestand van ziektewet. Zeker als ik ‘t afzet tegen ‘t pennen- & knijpersverkeer. & Om meteen maar met de 1e te beginnen: er kan een redelijke chaos ontstaan als plots blijkt dat zo’n op zich ouderwets instrument als de pen in de dagelijkse bagage ontbreekt.

Gister raakte ik al enigszins van streek dat op m’n rechterbroekzak, waar de meeneempen zich normaliter bevindt op de reis naar al ‘t buitenhuizige, spetters pennenbloed waren te ontwaren. ‘t Stak akelig af tegen de achtergrond van m’n groene broek. ‘t Blauw dat z’n enige ader doorgaans behuisd ten teken dat-ie in staat is tot communicatie, stak verontrustend af tegen de kleur die mij juist kalmte & evenwicht moet bezorgen.
Niet voor niets is m’n leefomgeving goeddeels in die kleur getoonzet: ‘t moet me telkens weer wijzen op ‘t levende dat aan ‘t onontkoombare eindige voorafgaat & dat ik daar nog even van mag genieten.

Bij nadere inspectie, ‘t kwam mij al voor dat ik een dood lichaam uit de bewuste broekzak moest trekken, bleek er niets aan de hand. Ik vermoed dat ‘t sporen van ‘t overlijden van z’n voorganger waren. De wasmachine is blijkbaar bij 50° C niet in staat kleren van dergelijke redelijk nieuwerwetse (wanneer is de pen in z’n huidige vorm, zeg maar à la Bic, eigenlijk uitgevonden, incl de bijna onafscheidelijke blauwe inkt?), van deze tijd getuigende viezigheid te ontdoen. De broek moet sinds ‘t afscheid van m’n vorige schrijfgezel in de tussentijd reeds 2 malen door de trommel door elkaar zijn geschud, chemisch toegetakeld alsook gespoeld, zonder dat de levendige blauwheid mijn beenverpakking heeft verlaten.

Ik kom er bij ‘t uithangen helaas niet aan toe om de pas gewassen was nader te inspecteren op resterende vlek. Meestentijds ben ik te diep geconcentreerd op de knijpers.
Dat is nl een allegaartje. Ik fungeer, of eigenlijk moet ik zeggen: mijn tuin fungeert als een waar knijperparadijs; ik ben eerder verantwoordelijk voor in welke nabijheid zij ieder afzonderlijk tot mij mogen plaatsnemen, als ware ik gezeten op een zetel als een god.

Waar ik van kindsbeen af heb geleerd dat alle vermiste pennen als vanzelf hemelwaarts zijn gestegen voor hun unieke & slechts op & voor hun ingestelde & vormgegeven plekje dichtbij god, weet ik inmiddels beter dat dit niet veel meer betekent dan een guur & allerminst plezierig bestaan in vuilnisbak gevolgd door -belt.

De knijpers die door onhandig gedrag van m’n bovenburen, in tegenstelling tot normale paradijzen van boven naar beneden hun afterlife betreden door de reis van 1 van 3 balkons richting ‘t groene Eden dat achter mijn huis is gelegen, zijn nog best in staat hun knijperigheid even door te zetten.
Wat mij hierin overigens bevreemdt is dat ik dus toch echt tijdens godsdienstles heb geleerd dat de ziel juist zou moeten stijgen om ‘t hiernamaals te bereiken. Maar misschien is dat ook de reden dat de knijpers nog redelijk ongeschonden mijn (schijn?)dodenrijk bereiken & hun dienstbaar bestaan nog even voort kunnen zetten.

Maar ze zijn niet bepaald eender. Hun functie wel, hun vormgeving, kleur & bovenal: materiaal, verschilt nogal. Dus ook de mate waarin zij al dan niet soepel tussendoor de lijnen zijn te manoeuvreren. & Met wriebelige onderbroeken, bij wind fladderende t-shirts & van zichzelf al onhandig grote dekbedovertrekken; dat al maakt hun hantering niet al te gemakkelijk, vooraleer dus vanwege de onvoorspelbaarheid waarin de verschillende knijpers op mijn handelingen reageren.

Waar dit alles toe geschreven & uitvoerig verteld is, waar ‘t slechts gaat om ‘t eindige leven van pennen & knijpers?
Nou, ik ben dus tot de conclusie gekomen, ik meldde ‘t hierboven in ‘t voorbijgaan al eerder, dat ik, daar ik nimmer een pen kwijt raak & diegenen die bij mij belanden derhalve hier ook hun eindpunt zullen vinden, wat zoals eveneens aangegeven ook geldt voor de knijpers, mochten zij kunnen denken & voor beiden een paradijs bestaat, ik toch een roeping in m’n leven heb gevonden.

& Die functie met veel plezier vervul in Zijperspace.

Onpraterigheden

Over bepaalde dingen mag je ‘t niet hebben, als je jezelf online gelezen wil zien. Van die ongemakkelijkheidjes, denkt men dan, die men zelf ook wel heeft, maar waar je liever niet aan herinnerd wordt omdat dat de vrees vergroot er zelf ook open over te moeten zijn.
Bovendien vermoedt men dan dat ‘t uiteindelijk eindigt in een optelsom: bij iemand anders er over te moeten lezen plus ‘t jezelf weer bewust worden dat je ook last hebt van die jeuk.
1 + 1 = 2 Tenslotte.

Misschien is de uitkomst wel 3. Omdat alles wat je bij jezelf voelt altijd harder binnenkomt dan als zoiets bij een ander gebeurt. Zo werkt verbeelding nu 1maal.

& Dan heb ik ‘t nog niet eens over plaatsvervangende schaamte. Er mag over dat bepaalde onderwerp niet geschreven worden (of gepraat), omdat zo gauw dat wel gedaan wordt ‘t plaatsvervangende aspect op een gegeven moment wegvalt. Door ‘t hervonden besef dat je zelf ook iets dergelijks hebt, wordt voor enige tijd de gedachte vooral naar dat ‘iets dergelijks’ (stel je voor dat ‘t onder de juiste woorden gebracht moet worden: poeh, wat voor kraters zal ‘t dan veroorzaken in de tere ziel die er over leest & er bovendien in dezelfde mate mee behept is) getrokken & valt (terwijl de koontjes reeds rood beginnen te kleuren) ‘t plaatsvervangende weg & blijft er slechts schaamte over.

Ik zal maar niet meer herbeginnen over de optelsom. Wellicht dat we over moeten gaan tot ‘t vermenigvuldigen, maar eerlijk gezegd denk ik dat men zich zelf wel een of andere vergrotende trap voor kan spiegelen.

& Terwijl men leest over dit onderwerp, waarbij er voor de broodnodige leesbaarheid gebruik is gemaakt van een zekere variatie in woorden, ter verbeelding, ter illustratie, of slechts om de lezer te stimuleren bepaalde associaties erbij op te roepen, liefst beeldend, want in ‘t belang van ‘t voortbestaan van een tekst is ‘t noodzakelijk deze aan te laten komen in bepaalde zones van ‘t geheugen die visuele prikkels opslaan, beelden worden immers beter onthouden dan woorden; terwijl men dit dus leest is ‘t bewust of onbewust niet onopgemerkt gebleven dat er woorden zijn gebruikt als ‘jeuk’, ‘kraters’ & ‘koontjes’. Stimulantia om ‘t hele proces in gedachten zelf te illustreren.

Deze confrontatie, alles wat ook maar te maken heeft met de eigen lichamelijkheid, daar zit men niet op te wachten. Een mogelijkheid vaker gewezen te worden op wat er met ‘t eigen lijf zoal spaak loopt, door jeuk, pijn, kriebel of ander ongenoegen, dient vermeden te worden.
& Een herbezoek aan een plek waar over een dergelijk onderwerp geschreven is wordt nimmer meer bezocht.

Maar mensen, misschien had ik er in ‘t begin al over moeten hebben, zodat men toch bereid was iets verder dan halverwege deze tekst door te gaan met lezen, ik wilde slechts kort meedelen dat ik zojuist heb ondervonden dat een muggenbeet meer alomtegenwoordig aanwezig is & zich meer in onverdraagbare jeuk doet gelden als deze gesitueerd is…

O, u bent al weg.

Ik was iets te druk bezig met me verplaatsen in de gevoelens van de bezoekers van Zijperspace.

Speellijst (VII): Chattanooga Choochoo

Er zijn dagen dat ik de programmeur van Fip Radio, de Franse zender die 24/7 een ‘eclectische’ selectie muziek uitzendt & hier ten huize zo’n 6 uur gemiddeld per dag aan staat, diep bewonder. Ik weet dat er meerdere mensen zijn voor de programmering van Fip, maar 1 van hen springt er tussenuit. & Hoewel ze niet kenbaar maken wie er verantwoordelijk is voor ‘t uitzendschema van dat moment, heb ik steeds weer ‘t vermoeden dat die persoon vaak de donderdag met zijn keuzes vult.
Vindingrijk, verrassend, onverwachte combinaties, onbekend, & zo kan ik nog wel wat meer bijvoeglijk naamwoorden bij elkaar verzamelen om te omschrijven waarom hij boven de rest uitsteekt.
Vaak (niet altijd, want er zijn ook donderdagen dat hij niet op topniveau lijkt te kunnen functioneren, of dat ze met ‘t rooster hebben zitten klooien zonder daar de luisteraar van op de hoogte te brengen) ben ik op dat soort dagen continu bezig met kijken welk nummer er op zeker moment wordt afgespeeld om dat vervolgens in 1 van m’n speellijsten bij Deezer te zetten.

Donderdag is hofleverancier.

Ik wilde deze speellijst pas plaatsen hier op ‘t moment dat we met onze boekenweekgeschenk een dag gratis zouden kunnen reizen. Dat is volgens mij net op ‘t laatste moment gecanceld aan ‘t begin van de Corona-crisis.
‘t Kleinood ligt nog steeds treurig & ongelezen op de tafel te wachten tot z’n langverwachte reis zich eindelijk aandoet.
Terwijl ondertussen ‘Where did the Chattanooga Choo Choo go?’ gestadig groeide in lengteduur. Je haalt er ondertussen, met koptelefoon op, wel een reisje op & neer Den Helder-Maastricht wel mee. Grotendeels zijn al die nrs uit de donderdagse programmering van Fip gepikt.

Ik heb nog zitten te denken om deze speellijst hier te plaatsen op ‘t moment dat de treinen weer voor iedereen vrij werden gegeven. Ik vond dat moment alleen een te grote anticlimax doordat je (overigens terecht) gedwongen was te reizen met een mondkapje.
Ik heb de trein dus al een hele tijd niet meer van binnen gezien. Ik hoor ‘m af & toe voorbij gaan, een 100-tal meter achter mijn huis, onderweg naar A’dam Amstel & verder.
Vaak genoeg zal Nijmegen op z’n route hebben gelegen, maar zelfs toen ik daar een week ging verblijven verkoos ik de fiets als vervoermiddel voor de reis daarheen. Onderweg een andere speellijst spelend die de 6 uur kon overstijgen, voor ‘t geval dat ik er langer over zou doen.

Maar voor al degenen die gevarieerde treinmuziek tijdens hun reis voorgeschoteld willen krijgen: hier (& als je op de begeleidende foto klikt) is Where Did the Chattanooga Choo Choo go?

Terwijl er in Zijperspace een autoritje naar Limburg in ‘t verschiet ligt…

Cursus Lijfloggen: Deel 10

Toon!

(aangepaste versie van de ‘lijf’-aflevering, gepresenteerd tijdens de weblogconferentie 2004)

Als ik mezelf een doel voor mijn leven zou moeten stellen, dan zou het zijn dat ik vrouwen wil tonen dat ik geen borstharen heb. Dat zou ik dan vooral aan vrouwen willen laten zien die er niet van houden borstharen bij mannen te ontdekken. Vrouwen met smaak, waag ik altijd te denken. Vrouwen die van kale kippenborstjes houden, zoals ik het ook wel eens heb horen uitdrukken.
Er was namelijk ook eens een vrouw die beweerde dat ik een kaal kippenborstje had. Die relatie heeft niet lang mogen duren. Ik meen me te herinneren dat het slechts het ochtendgloren heeft gehaald.
Ik ben er echter wel in geslaagd, bij de ontmoeting met deze dame dus, haar in ieder geval te tonen dat ik geen haren op mijn borst heb. Niet al te veel, zogezegd.
Ik zeg altijd maar dat mijn borstharen op één hand te tellen zijn. En als we dan gezellig zitten te tellen (meestal draait het er echter op uit dat deze handeling liggend plaatsvindt) blijkt het vaak iets meer dan een handvol te zijn.
Dat mag echter de pret niet drukken. Het geeft altijd een heerlijk gevoel als je denkt dat je ze allemaal gehad hebt, je hebt je hand vol met vingers staan, en de vrouw in kwestie vindt er, o triomf, toch nog eentje extra.
‘Ja, ik heb er nog eentje gevonden, Ton,’ wordt er geroepen. ‘Zal ik ‘m er uit trekken? Want anders zijn het er meer dan vijf.’
‘Laat maar zitten,’ zeg ik dan. ‘Dan heb ik er tenminste nog één in reserve voor de volgende keer.’
Je weet maar nooit of er nog een volgende keer komt.

Waarmee ik maar bedoel te zeggen dat het goed is iets te hebben wat je kunt laten zien. Iets wat je uitzonderlijk maakt. Iets wat misschien niet iedereen op de juiste waarde weet te schatten, vrouwen bijvoorbeeld die niet van kippenborstjes houden, maar waar jij wel genoegen aan beleeft, juist omdat je weet dat bepaalde mensen het wel weten te waarderen. Waarom zou je er dan niet mee te koop lopen?

Webloggers zijn exhibitionisten. Ze laten graag zien waar ze mee bezig zijn. Lijfloggers zijn hierin nog een gradatie erger dan linkloggers. Zij leggen hun privé-leven bloot. Het letterlijke ‘Lijfloggen’ legt het lijf bloot. Weliswaar slechts door middel van het geschreven woord, maar alle onderwerpen betrekking hebbende op het menselijk lichaam kunnen de revue bij een lijflogger passeren.
Men waant zich bijkans op een strand vol naturisten, de lichaamsdelen vliegen voorbij, de ingewanden worden zonder gêne aan een nadere inspectie onderworpen, het achterste puntje van de tong wordt getoond. Dit laatste vindt bij lijfloggers echter alleen maar plaats om te onderzoeken wat die witte puntjes daar nou doen, die witgele ophopingen die akelig jeuken bij het slikken.

Er moet geschreven worden. Het internet moet gevuld. Iedereen wil kijkcijfers en liefst een beetje meer dan de buurman. Daarvoor moet het onderste uit de kan gehaald worden.
Mijn advies derhalve: Toon!
Maar doe ’t wel zo dat ’t er uit springt. Niet opeens je borsten tevoorschijn halen, je webcam richten en wachten op bezoek. Dat kan je buurvrouw ook, bovendien zullen er bij haar meer mensen langskomen, want zij heeft tenslotte maatje D, in plaats van jouw armzalige A.

Nee, weblogs zijn er om verhalen te vertellen. In geschreven vorm. Lijflogs in ieder geval. Linklogs zijn er om naar die verhalen te verwijzen (maar dit tussen haakjes).
Dus vertel een verhaal bij het lijf. Geef er meerwaarde aan. Laat zien dat het leeft, en breng het tot leven voor anderen, voor andermans gedachten. Prikkel andermans fantasie.

Goed, ik heb dus nagenoeg geen borstharen. Ik heb daar al over verteld. Maar ik heb ook haren op mijn benen. Behoorlijk wat zelfs. Daar zou ik op zich niet zoveel over weten te vertellen. Misschien wel omdat ik weet dat heel veel andere mannen dat ook hebben. Genoeg vrouwen te vinden met eensgelijke hoeveelheden, als zij niet zoveel moeite zouden nemen het er zo veel mogelijk af te scheren.
Maar als men mijn benen goed zou bestuderen zou men duidelijk kunnen zien dat ze zeker al 18 jaar zonder daglicht hebben moeten doen.
Ik weet echter: het valt momenteel niet echt op. Nog niet zoveel benen hebben de gelegenheid gehad zich te kleuren tot een licht geroosterd stukje vlees in de braadpan, dus vooralsnog gaan mijn benen wel heel anoniem door het leven. Maar tegen het eind van het seizoen weet ik mensen met veel afgrijzen te doen staan als ik hun mijn benen toon.

Ik heb namelijk ooit besloten nooit meer een korte broek te dragen. Dat is dankzij een oud-klasgenote van me. Jeanette Vrinds heette ze. Zij vond dat ik vlooienbenen had. Waarbij ze wees op de dunne adertjes die over mijn benen liepen.

Ze zei het niet zomaar. Nee, ze gilde het uit. Midden tijdens de gymles.
‘Jemig, man, jij hebt vlooienbenen!’
Onmiddellijk werd het spel gestopt waarmee we bezig waren, iedereen keek om, iedereen keek naar mijn benen, en ik hoorde in de menigte, ergens op de achtergrond, weg uit mijn gezichtsveld, iemand geniepig gnuiven, zelfgenoegzaam. Een gnuif die door de hele klas rilde, mijn lichaam te pakken nam, mijn schouders deed krommen, mijn rug deed buigen, mijn hoofd deed gloeien tot tomatenrood.
En de zogenoemde vlooienaders op mijn benen, dat was misschien nog wel het ergste, deden hun best hun aanwezigheid nog wat meer te tonen.
Ik zou nooit meer een korte broek dragen, besloot ik. Of in ieder geval niet meer buiten de gymles (daar was het immers verplicht).Tegenwoordig laat ik dus één maal per jaar mijn benen uit. Dan is iemand aan de beurt te aanschouwen hoe mijn benen hun zelfstandig bestaan doorbrengen, weg van het licht. Dan kan ik voor die ene maal vertellen hoe het zo heeft kunnen komen, dat één meisje mij gedwongen heeft mijn benen mijn leven lang te bedekken.
Jullie zijn er nu getuige van.Maak van je lichaam een verhaal, laat je lijf tot leven komen, toon het aan de wereld, maar dan wel op een zodanige manier dat het de moeite waard was getoond te worden.

Huiswerk: Laat je lezers weten welke lichaamsdelen je zoal hebt ontbloot gedurende afgelopen weekend, & vermeld er bij wat de ooggetuige ermee opgeschoten is.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Deel 1, Deel 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Deel 2], Deel 4, Deel 5, Deel 6, Deel 7, Deel 8 & Deel 9 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Branden

‘De komende 2 dagen ziet ‘t er redelijk uit,’ schrijf ik. ‘Kleine kans op een beetje regen, dus een redelijke mogelijkheid om naar ‘t bos te gaan.’
Ik krijg terug dat ze zich ziek gemeld heeft. ‘Vanmiddag uitslag van Corona-test.’
‘Spannend,’ reageer ik. ‘Hoop ‘t beste.’
Ja, ze hoopt negatief. Quarantaine ziet ze erg tegenop.

Ik voel me voor even de vervanger van m’n moeder. Wie je ook meenam, als ze te horen kreeg dat er een examen aankwam, een uitslag bekend gemaakt zou worden, er een belangrijke beslissing genomen moest worden, m’n moeder beloofde op dat bewuste tijdstip een kaarsje te hebben branden.
M’n moeder was goed in harten veroveren. & In haar trouwhartig- & oprechtheid werd ze door iedereen als vanzelfsprekend geloofd.
Niemand hoefde langs om te kijken of dat kaarsje wel brandde. Evenmin hoefde men zelf aan te komen met de uiteindelijke uitslag. De vraag was al gesteld als iemand de keer er op opnieuw bij ons binnen kwam. Oprecht bezorgd, oprecht geïnteresseerd.
& Stiekem, als de visite weg was, zei ze dan: ‘Zie je, ‘t helpt heus wel.’

M’n broer & ik vroegen zich afgelopen jaar af waar wij onze afwijkingen van hadden.
Veel was afkomstig van Pa, wisten we uiteindelijk. ‘t Was eigenlijk frustrerend om een boel te moeten missen van Ma.
‘t Onmetelijke geduld als ik in bed lag met hoofdpijn. Handen & polsen wrijvend (want dat hielp bij haar), nat washandje op je hoofd & een half uur later nogmaals bevochtigen met vers koud.
Dat deed ze niet alleen bij haar zonen. Schoondochters konden dezelfde behandeling verwachten (tenzij zelf gevloerd). & Als die niets probeerden te laten merken, was er altijd nog zoiets als een kaars. Of een wrijvende hand bij afscheid; met duim & wijsvinger werden diverse zones ongemerkt ‘behandeld’.
Niet omdat ze precies wist wat ze deed. Meer om haar zorg te tonen. Te laten voelen eigenlijk.

Dus ik schrijf, terwijl ik in een paar tot een boel uitgesmeerde seconden tijd m’n moeders handelingen in dit soort situaties overdacht:
‘M’n moeder zou zeggen: ik steek wel een kaarsje aan vandaag. & Dat deed ze dan ook. Ik heb geen kaarsen, maar ik help je hopen, moet je maar denken.’

Kijk, denk ik, ik heb toch iets van m’n moeder. Niet haar geloof, niet de aandacht die ze voor iedereen had.
Maar ik heb een kaarsje. Ik hoef maar kort te vertellen wat m’n moeder zou doen & ik heb een kaarsje. Je hoeft niet te zien dat ik ‘m brand. Dankzij Ma doet-ie dat vanzelf.

& Dat gelooft dan niet in een hiernamaals van Zijperspace…