Middenveld

Ik vind dat ik niet met ‘allereerst’ mag beginnen, maar dat is wel zoals ‘t gebeurde.
Er was 1st nl niets aan de hand. Allereerst een man met streepjestrui, breed horizontaal gekleurde kabels, ik zag hem tussendoor de bomen. Kennelijk hond die uitgelaten moest worden, hoewel door de bomen de hond niet zien. & Terwijl ik midden diezelfde beschaduwende eiken & beuken voortging, hij ‘t open veld, zag ik hem steeds terug blik vangen.

Dat dacht de andere man ook. Maar hij ging frontaal, over net zo open veld, hem tegemoet.

Ik vond onderwijl de ouderwetse appie-tassen, zonder ‘t daadwerkelijk te beseffen, vreemd. Je wilt er niet over nadenken, maar ‘t stempel ‘rraarr’ sluimert & spookt, vormt evengoed geen betitelend woord.
Appie-tassen, met die hengsels nog in ‘t ontwerp vervloeid, overlopend in de tas zelf, midden in ‘t veld. Een tijdelijke prullenbak, was een vage geruststellende oplossing die mijn hoofd vond die op zijn beurt zich eigenlijk meer bezig hield met wat er zoal voor m’n voeten bevond. Bladeren, boomstammen & – takken, maar vooral ook paddenstoelen. Soms weet je niet waar ze plots kunnen zijn; druk bezig met ze proberen begrijpen.

Terwijl ik trancematig door bier plus paddenstoel me richting prullenbak manoeuvreerde, je moet immers anoniem vanuit een bos tevoorschijn zien te komen, zwelde ‘t volume van de omstebeurt-mannen. De 1 hoog, de ander zogenaamd berustend, maar even schallend bij zoveel leegte naast wat bos was.
Ik ondertussen mijn prullenbaksessie via ‘t ‘evenzo veld’, toch minstens 20-tal meters van hun schal verwijderd.

‘Fuck you,’ klonk ‘t, met mijn slurpende blik, ‘fuck you.’
‘Maar ik wil gewoon wat tegen je zeggen,’ zei de ander.
De appie-tassen werden kort verplaatst, alsof dat zin had. De verstoorder deinsde weg, hernieuwde daarna zijn niet-stoor-argumenten, stap vooruit, halve stap achteruit, 2 stappen verder met armen die vlakke binnenkant handen lieten zien.
Waar was die hond nou?, vroeg ik me af. & Lag m’n blik al bij de rest van prul? Bierblik bedoel ik dan.

Ze moeten nog minstens 10 min door zijn gegaan, terwijl ik doorliep richting fiets, gezien hun beider mate van niet opgeven. De conversatie was er niet zolang de ander niet verstond. ‘t Schreeuwde over ‘t veld, ‘t kaatste de bomen, de vogels verstomd met commentaar.
Ze vroegen om elkanders gelijk & elkaars verstaan, ik flipte m’n volgend blik & verzonk daarin met toenemend waas.
Beter zo: mijn ‘t bos & hun ‘t luidruchtig veld.

Mijn ‘t Zijperspace daarnaast erbovenop.

Cursus Lijfloggen, deel 20

Tik!

Het begon toen ik naast een kast op de bank tv zat te kijken. Mijn arm had ik gedachteloos tegen die kast geleund, rechtovereind staand, mijn hoofd tegen de onderarm steunend. Ik was, alleen in de kamer, in gedachten verzonken, niet met aandacht bij het tv-programma, m’n lichaam half onderuit tegen de kussens aan de zijkant van de bank aan.
De kast naast me was de boekenkast. 70-er Jaren gelakt hout, te bestellen bij de Wehkamp, binnen een week afgeleverd en naar binnen gesjouwd door de transporteurs. Van binnen was de kast gevuld met de streekromans van m’n moeder. Een gestaag uitdijend heelal, waar alleen zij belangstelling voor had. Naast mijn vader dan, die wilde dat de enige hobby van zijn vrouw zoveel mogelijk ruimte moest krijgen. Daarom stond die kast bij de hand, in het centrum van ons dagelijks leven, tegenover het beeldscherm dat de kinderen het meeste vertier leverde.
Mijn vinger gaf een tik. Mijn duim. De zijkant, waar de knokkel van het bot zit. Het zal ergens op anderhalve meter van de grond zijn geweest dat die tik op de kast terecht kwam. Een droog, maar tegelijkertijd warm geluid, een lichte galm dat door ’t hout trok, aan de andere kant van de boekenkastwand resoneerde, een toonhoogte leek te geven, een melodie misschien zelfs, in het korte tijdsbestek dat het geluid duurde, aanving, trilde, wegtrok, nagalmde in mijn horend geheugen.
Waarop mijn duim nogmaals van zich moest laten horen. Vervolgens mijn wijsvinger. Om te controleren of dat in hetzelfde geluid zou resulteren. Mijn duim weer. Mijn wijsvinger. Om beurten. Achter elkaar door. Geroffel. Tiktaktiktaktiktaktik. Sneller. Een enkele keer afgewisseld met m’n middelvinger. Om een maat te bepalen. Nog sneller. Kijken waar de vaart op kon houden. Een solo van drie vingers. Aan één stuk door. Monotoon. Drummend op m’n moeders boekenkast. Alleen het ritme deed ertoe.
Ik heb eens iemand horen zeggen dat het besef van tijd deels wordt veroorzaakt door het tikken van een klok. Niet de enkele ‘tik’, maar de meer uitgebreide ‘tiktak’. Als er geen afwisseling was, zo zei de man, geen verschil tussen het ene moment en het andere, zou de mens geen besef hebben dat de tijd verder gaat. Dat de tijd een dimensie was, eentje die je niet kan zien, maar wel kan waarnemen door het veranderen der dingen. ‘Tik’ is het ene moment. ‘Tak’ het volgende. Tezamen zijn ze de constante verandering.
Niet alle klokken tiktakken, bedacht ik toen. Zeker niet in die tijd, toen digitale wekkers gemeengoed werden en de klassiek tikkende wekker geleidelijk aan uit de slaapkamers verbannen werd, de tijd dat de man, ik ben totaal vergeten wie hij was en waarom hij tot deze uitspraak kwam, dit in een tv-programma verkondigde. Oké, de traditionele Zwitserse koekoeksklok zei ‘tiktak’, maar de klok in onze woonkamer kwam niet verder dan ‘tik’.
Maar de man was nog niet klaar: ook als de klok een enkelvoudig geluid gaf, was de mens geneigd er een ‘tak’ achter te denken, verdieping in het geluid aan te brengen. Door een stilte, door een natrilling van de tik in het gehoor, door een zeer kortstondige herinnering aan de tik, die vervolgens meteen vervangen werd door de volgende. De kerkklokken lijken ‘bim bam’ te luiden, maar eigenlijk, bij een enkelvoudig klokkenspel, is het steeds dezelfde klok die zowel de ‘bim’ als de ‘bam’ produceert. De menselijke beleving zorgt ervoor dat er tussen de ene ‘bim’ en de andere ‘bim’ een onderscheid wordt gemaakt, waardoor ‘bam’ wordt gecreëerd. En het besef van tijd ontstaat. Want er is iets veranderd. Het ene moment is niet dezelfde als de vorige.
Ik probeerde ondertussen mijn vingers zo snel mogelijk te laten trommelen. Mijn rechterduim en –wijsvinger roffelden op alles wat los en vast zat, als het maar enigszins geluid voortbracht, daarbij enigszins geholpen door de middelvinger aan dezelfde hand.
Tiktak werd roffel, roffel werd een monotone continue dreun, met minieme variaties als ik het puntje van mijn nagels gebruikte i.p.v. de knokkel van de duim of het kussentje op de top van mijn wijsvinger. De dreun werd een zelf gecreëerde trance, waarin alles voorbij ging en tegelijkertijd hetzelfde bleef.
Maar mijn familie werd inmiddels knettergek van mij.
‘Moet je nou de hele dag met die vingers van je door blijven trommelen?’ vroeg men. ‘Je kan toch ook wel iets nuttigs doen op een dag?’
Vond ik eigenlijk ook wel, maar ’t streven de ene tik van de vinger onhoorbaar over te laten lopen in de tik van de andere vinger bleef mij in hoge mate fascineren. Tiktak moest straks één langgerekte tik worden.
Ik zou er nog steeds mee door zijn gegaan, als ik niet op gegeven moment bij mezelf opmerkte dat er tussendoor ook nog gegeten diende te worden. Of dat er vrouwen, meisjes, waren die aandacht verdienden. En die meisjes, zeker op die leeftijd, hadden het over het algemeen niet zo op een nimmer stoppende roffelende puber. Daarnaast vonden mijn docenten het prettig als ze het idee hadden dat ik enigszins belangstelling had voor hetgeen ze mij wilden bijbrengen.
Ik stopte. Voor zover ik me daartoe kon dwingen, in ieder geval. En slechts op mijn kamer, op het moment dat ik moest blokken op lesstof die maar niet in mijn hoofd wilde blijven hangen, of er een meisje was die mijn verzoek op een afspraakje niet had ingewilligd, waagde ik het de wereld weer een halt toe te roepen, de gang der dingen te beperken door verandering met mijn vingers tegen te gaan.
Huiswerk: schrijf eens over de dag dat er niks met jou en je lichaam gebeurde en kijk of dat bevalt.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18 & Dl 19 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

 

Blblbl

‘Duizendbladluis.’
‘Nee, duizendbladbladbluis.’
‘Nou zeg jij ‘t ook verkeerd.’
‘Ik zei geen duizendbladbluis.’
‘Nee, je zei duizendbladbladbluis, maar ‘t moet dus duizendbladbladluis zijn. Ook niet duizenbladbluis.’
‘Bluizendbladbladluis.’
‘Bijna goed. Doe nog eens…’

Vroege vogels kwamen even twieten in Zijperspace.

Archaïsch

Men moet mij verschonen. Ik heb een liefde meegekregen vanaf men mij woorden bijbracht. Ik geur ze, poeder ze, polijst ze schoon.
& Liefst had ik dat laatse woord met dubbel ‘s’ geschreven. Omdat ‘t goed stond. ‘t Schikte.
De stropdas van Pa, dit keer niet zelf gekozen. ‘t 1e Evangelie klonk gelijk mijlen beter, de galm over de schouwen, ruk aan kinders knokkelig bot om niet te kijken waarheen.

Ze voegen zich niet altijd in wat gewoon is in mens mond. Liefst soms ietwat anders. Ze dragen ‘t, ze doen ‘t, ze laten zichzelf bij mij.
& Ik doe wars & dwarrel ze, zodat ze elkaar misschien wel herkennen, maar zichzelf kort niet.
Zij doen huppel in m’n mond, wat ‘t bord tracht te besturen, toetsen schuddend zodat er vanzelf iets verschijnt licht benevens waar, maar meer vloeiend, vleiend, richting henzelf.
Mij ‘t medium, die toevallig beknopt is om gestuurd te worden. De trippeltrap van voederzoekende ekster die klikt op wat glimt.

Ik buik & ik pers, wacht af wat komt. Burps, wroet, & laat uiteindelijk los.
Moet in de wachtstand want dwang maakt kwark niet lekker. Letters wel.
‘t Is niet als hark, dark of stark, want kwark is kwark. Ik ga bijna lusten.

Ben benieuwd hoe ‘t afscheidt in Zijperspace.

Magnetrontosti

Ik geloof zelf niet dat de rest van de mensheid er op zit te wachten, maar evengoed is ‘t welbestede tijd even overzichtelijk te maken wat de randvoorwaarden zijn voor ‘t welslagen van ochtendlijk ontbijt. Van een specifieke soort bovendien, nl de tosti uit de magnetron.

Men kan er gevoeglijk van uitgaan dat ik gedurende de jaren, zeg maar vanaf ‘t tijdstip dat de magnetron zijn intrede in mijn huishouden deed, er al dan niet structureel of doelgericht met een voor de toekomst beoogd resultaat over nagedacht is, dit tijdens de talloze malen dat ik mezelf een begin van de dag aan ‘t bereiden was. Daarbij ‘t aperitief, de thee, gemakshalve negerend.
De onvolkomenheden deden zich in die begintijd nl geregeld voor: voortijdig zakkend kaas, zich verpreidend over de glasplaat (met sombere toekomstvisies, bruin tot zwart plakkend voor de rest van zijn bestaan; ondoenlijk dat te verschonen, tenzij giftig materiaal zou worden ingezet), ‘t brood daarbij verlatend.
Een kettingreactie tot gevolg. Vingers graaiend in weg vliedende slierten, alsof ze voor ‘t 1st de zwaartekracht hadden ontdekt. Haastig werd de mond gebruikt, waarbij de tong te lichtgevoelig bleek voor de onverwachte hitte die altijd net iets onder ‘t oppervlak schuilt bij deze bereidingsmethode. ‘t Broodje te vochtig, te week & te glibberig tegelijkertijd om ‘m recht te kunnen houden, wat resulteerde in een soortgelijk vervolg. De in partjes gesneden olijven zwommen zich door de kaasblurrie een in hun ogen veiliger bestemming dan mijn (onderwijl vooral om mezelf m’n verontrusting te tonen) openstaande mond. & Alles wat nog op ‘t broodje restte kon slechts in smaak opgesmukt worden door een vette klodder saus, zodat ‘t niet alleen aan week brood hoefde te doen denken.

Men dient er, niet al te veel, maar toch wat tijd & aandacht aan te besteden. De piep komt altijd eerder dan verwacht op de ochtenden die lijzig zijn ingezet, maar in een stroomversnelling kunnen geraken zo gauw ‘t ootmoedig plan ‘tosti’ op de rails is gezet.
Verder verdient ‘t aanbeveling ‘t proces in 2-en te delen: 1st de onderlaag, bestaande uit een eventueel plakje van andere structuur dan de kaas, waarna de laatste in kleine hoeveelheden met een redelijke afstand van de broodkorst wordt toegevoegd. Men lette bij ‘t plaatsen in de magnetron er op dat ‘t broodje door vorm of drager niet scheef komt te liggen, zet hem vervolgens aan bij een milde stand, snijdt hierna in snel tempo de andere ingrediënten (waaronder volgende laag plakjes) & keert daarbij geregeld ‘t hoofd ter controle richting ‘t raam van ‘t apparaat, indien deze (nog) doorzichtig genoeg is (anders stopt men ‘t proces kort door de deur te openen). Als alles nog niet uit de hand loopt, vervolgt men ‘t snijwerk om hierna de voorverwarmde 1e helft te bedekken met: allereerst de olijven & eventuele partjes komkommer met daarbovenop de rest van de kaas. Wat niet past of te dicht bij de rand dreigt te gaan hangen dient onverwijld in de mond gestoken te worden. ‘t  Voorkomt bovestaand of andersoortig scenario.
Wees wederom secuur bij ‘t checken van de voortgang.

De saus dient pas op ‘t laatst te worden toegevoegd, maar ook dit alleen als ‘t er nog op past & er servetten of keukendoekjes meegenomen zijn richting de etensplek.

We hebben deze ochtend weer genoten in Zijperspace, maar schudden voorlopig niemand de hand.

Tipula

Mijn mailadres is openbaar. Ik moet immers mensen te woord kunnen staan die op de site van IVN-Amstelveen komen zoeken naar antwoorden over aangetroffen insecten. Of wellicht dat ze mee willen doen met ons groepje insectofielen als wij een bepaald gebiedje afspeuren naar van alles dat vliegt & kruipt & van 6 poten is voorzien.

Dus op een foto van een beestje met slechts 5 plus de uiteindelijke vraag wat dit zou kunnen zijn, antwoordde ik.

‘Dit is een langpootmug. Langpootmuggen hebben nogal eens de neiging om 1 van hun poten op te offeren als ze bedreigd worden. Liever een poot kwijt dan m’n leven, is ‘t motto.
Lanpootmuggen zijn over ‘t algemeen ‘slordige’ vliegers; ze walsen alsof lichtelijk beschonken op en neer en heen en weer door de begroeiing. Dat zorgt ervoor dat ze net even wat moeilijker te vangen zijn. En als dat toch mocht voorkomen, dan hebben ze nog een paar poten die ze op kunnen offeren.
Deze langpootmug is van de familie Tipula, hoogstwaarschijnlijk de soort Tipula confusa. ‘t Woord ‘tipula’ is afkomstig uit ‘t latijnse woord voor ‘waterspin’. Met de lange poten van dit soort muggen kan men zich daar wel iets als een schaatsenrijder (een insect dat zich op de oppervlakte van ‘t water voortbeweegt) bij voorstellen. ‘Confusa’ is met een beetje kennis van ‘t engels te duiden als ‘verward/verwarrend’; misschien dat dit duidt op de verwarrende vlucht van ‘t beestje.
Men heeft jammer genoeg nog geen nederlandse naam voor de soort bedacht.’

Vervolgens heb ik daar vriendelijke groeten aan toegevoegd.

De dame in kwestie liet me zojuist nog even weten dat ze, blijkbaar dankzij mijn verhaal, geen zorgen meer maakte over de langpootmug; waarschijnlijk zal ‘t, terwijl ze even niet oplette, met z’n 5 poten vrolijk ‘t leven weer in zijn gezwalkt.

Onderwijl quarantaine ik geduldig verder in Zijperspace.

Bron

Er is een man langs geweest. Hier, bij mij thuis.
Al vóór de deur had hij een masker op, van betere makelij & meer gezichtsomvattend dan de flubbertjes die ik uit een pak van 50 voor € 5,- heb liggen. Gemeente-instellingvoorschrift, dat zal ‘t wel zijn, waar ik voor ‘tzelfde doel geen belastinggeld uit mag geven.

& Terwijl ik met die man opliep, hem vóórliep eigenlijk, door de reeds nauwe gang die de ruimte met boekenkasten moest delen, bedacht ik dat ‘t alweer lang geleden was dat er een gemaskerd persoon hier binnen was getreden.
De man wiens antwoord op mijn tevreden glimlach ik niet kon zien, was desondanks de 1e aan wie ik dacht toen ik middernachts ‘t bericht te lezen kreeg dat ik positief was bevonden.

Gedoemd dus. Men zou mij nakijken voortaan, hoewel ik dat moest ervaren vanuit een hermetisch gesloten onderkomen. Niets naar binnen, niets naar buiten. De ademende partijen mochten zich niet mengen.

Deze man kon ‘t niet zijn die mijn last plaatsvervangend had kunnen dragen, schuld van mij ontschouderd. Die bovendien – een tijdsduur van mijn wachten tussen afspraak maken & hem daadwerkelijk hier aanwezig zien zijn – die 2 wachtweken vermorzelde door ‘t slot van de tuindeur in een letterlijke handomdraai weer sluitbaar maakte & er daarna ter vergelijking langer over deed om de gang richting terug buiten te doorkruizen.

Hij niet dus & ik had hem evenmin hebben kunnen bereiken. Hij zat opgesloten achter de telefoniste die de afsprakenmolen oliede voor de woningcorporatie. & Een mens heeft geen zin vrijwillig dezelfde foltering van steeds weer opdoemende doorkiesnummers te doorlopen om hét verhaal te moeten vertellen. ‘t Resultaat is dan vaak te horen krijgen dat daar een andere afdeling voor is, wat waarschijnlijk de telefoniste is die achter haar zit, maar daar kan ze nu even geen verbinding mee krijgen, ‘t spijt me, meneer.
Dat heb ik dus niet laten plaatsvinden.

& Waarom ik dit vertel tegen ogenschijnlijk niemand, over opgezadeld worden met een virus, waarvan ik dacht dat die me bijna onmogelijk treffen kon, de braafste jongen van de klas, hele dagen thuis of anders als eenling in de natuur, zoen noch knuffel gebezigd & slechts 1 keer in 2 besmettelijke weken geld gespendeerd aan kroegbier.
Een levenswijze die anderen zien als martelgang, ik vanzelfsprekend & geduldig draag. Zonder pijn overigens & me een heilige voelend evenmin.

‘t Is alleen de vraag die me warrelend lastig valt: kwam hij van links me slinks langszij, een kuchje, een zuchtende opmerking, een ijl spetterende lach, een adem die niet gehoord werd, etc.

Dat ik hier nu verplícht opgesloten zit in Zijperspace?

Bzzzzzz,ffffffffffffffffffffvvvvwww

Dit zou net zo goed een kist kunnen zijn, geplaatst in een veld, op een heuvel of een zwitserse alp. Een kist van redelijke proporties, ik moet er wel m’n deuren kunnen openen, de wc gebruiken, de was moeten doen.
Oja, dan de kelder nog, waar ik slechts bij noodzakelijke urgentie voorraad uit zou kunnen halen, of spullen op kan slaan die bovengronds te veel ruimte vergen.
Maar wat is ruimte nog, op genoemde zwitserse alp…

De verwarming, aangedreven door kleine ventilatoren ter verspreiding van de reeds opgewarmde lucht, zou de zelfstandig waaiende winden zijn die daar kilometers hoog de onverwachte hoeken moeten slechten van scherp kartelige rotsranden, ontsneeuwd geblazen, want zelfs vlokken houden ‘t daar niet lang uit. Geen grip.
Wel ruis.

Een hol universum, waar ik ooit heb geslapen. Nooit eerder, nooit later, meer meegemaakt dat er meer dan een eenheid van 4 – vader, broer, hütte-meisje die de boel ‘bewaakte’, & mijzelf – zich in een denkbeeldige kubus bevonden zo groot zonder een 5e mens in de wijde omtrek.
Hoogte, breedte, lengte, in kms uitgedrukt.

Hier ruist ‘t, gelijk zo op dit moment.

Dus de werkzaamheden bij de buren doen ietwat vervreemdend aan. Op dit tijdstip dat iedereen in de hütte geacht wordt te slapen. De bordjes aan de muur waren zonder duitse les goed als dusdanig te interpreteren. De instructies van ‘t hütte-meisje in ‘t reto-romaans evenzo.

Ze hebben een kind. Er zal aan een nieuw onderkomen voor dat jochie/meisje gewerkt moeten worden. Straks is ‘t groter, minder jankerig panikerend (zelfs dat dringt doorgaans niet door tot hier) vanwege honger of angst, & heeft ‘t geen constante oproepbaarheid van de ouders nodig.
Maar zij wel rust.
Dus vraag ik me, gestoord in m’n boek, af wat de bezigheden zijn om de bouw van een dergelijk zelfstandig onderkomen van de puk te realiseren.
Door de ruis klinkt wrijf, die de rust van m’n verwarming wegconcurreert.

‘t Zou een stukje zeep in een nat washandje kunnen zijn.
Spiegel ik mijn wc/douche/wastafel aan de muur naast m’n bank waar ik doorgaans boeken lees, dan is die handeling bij de buren zeker te plaatsen. Ik hoor de stromende douche nl ook regelmatig rond ‘tzelfde tijdstip.
Ik weet dat: ‘t sust als de ruis van de verwarming hier. Waarna ik een uur later wakker word, de inhoud van 2 blz geleden inmiddels vergeten.

‘t Is rustig hier. Er gebeurt niets.
Behalve dan een wrijf, een wrijven, van een kwartier geleden. Ik weet niet of ‘t me heeft doen dromen of dat ik hier daadwerkelijk typ: over wat voor geluid m’n buren zijn, hun kind incluis.
& Wie ben ik, in deze kubus, op een zwitserse alp, waar m’n vader & broer reeds slapen & de geschiedenis zich blijft voortzetten, zolang ‘t duurt.
Bzzzzzz,ffffffffffffffffffffvvvvwww…..

De thermostaat moet een tikje omhoog in Zijperspace.

Parkeerplek

Terwijl ik over de monding van een rivier lees, hoe mensen staan te kijken waar de schepen weg vlieden in oneindig horizon, of anders links, soms rechts ervan, besef ik me dat ik daarom mijn onzekerheid ben ontvlucht.
De auto’s op ‘t uitkijkpunt, diverse zelfs, op de rug van de dijk. Er is genoeg parkeergelegenheid voor de helderse burger om op de zee neer te kijken & de onstuimige wind die de golven beweegt over zich heen te laten gaan. Stilstaande auto’s, de mensen er binnenin gezeten, net zo stevig in hun stoel verankerd als de handrem die ze moet behoeden weg te waaien. Des te harder ‘t waaide (woei, woei, woei) ze minder beseften dat ze zich nimmer mee zouden laten vliegen op onstuimigheid van een passerende storm.

Dat waren de dijken, verderop heb je ‘t strand. Waarvan ‘t bijbehorende zand zich onmerkbaar traag verplaatst, tenzij je even weg bent geweest. Dat zie je pas als je terugkomt & de bikini’s, tijdens afwezigheid opnieuw geïntroduceerd, stappen dichter richting dijk zijn gekomen. Mannetjes hun ijverig volgend; die volgzaamheid is in ieder geval niet veranderd.
‘t Is bedekt dijk. Zand heeft ‘t zicht erop gedeeltelijk ontnomen.

Na bezoek nam m’n vader Opa & Oma mee, nog even voor hij ze voor hun huis afzette. Zien hoe de Lange Jaap de schuimspetters van de stormgolven deed oplichten. De koplampen van de auto gingen slechts bij mooi weer uit. Om ‘t spel mee te spelen.
Later Oma alleen. Dan waren de lichten, de flitsen, nog belangrijker. Waarschijnlijk ‘t enige wat haar staar-ogen nog van ‘t spektakel konden zien.

Je was dom als je jezelf had opgedrongen mee te rijden. Weliswaar kreeg je de plek naast chauffeur Pa toebedeeld (Opa had achterin meer ruimte voor z’n been & wandelstok, Oma – na Opa’s verscheiden – hoefde later dan niet in de riem, als ik de smoezen van Pa goed heb onthouden; de ‘s middags reeds herhaalde gesprekken werden er in ieder geval korter van), maar dat gaf je nog geen vrijbrief bovenop de dijk naar buiten te gaan.
‘We gaan zo weer verder.’
Waarbij we nagenoeg geruisloos & nachtelijk blind de wind & de golven moesten genieten. Geen wild ruizend riet, geen spetters, geen golf in oor. Slechts geflikker van een spaarzaam weerspiegelende Lange Jaap.
4 Keer kort, de pauzes, 1 keer lang. Daartussenin zat de mogelijkheid om te genieten van geweld.

Daar hoefde ik niet voor in Den Helder te blijven. De onbedekte borsten van ‘t strand waren naar elders vertrokken. Ik probeerde liever hen te volgen dan auto te leren rijden om stil te kunnen turen over onzichtbaar zee, met een toefje flikkerend schuim.

Pa & Ma achterin Zijperspace.

Ze

Ze heeft me rust gebracht, in korte tijd.
Haar ademhaling bestaat slechts uit zuchten van berusting of, 1 op 12, aandachttrekkerij. Dat ik er weer op uit moet, richting openbare toilet. Dáár waar ik haar verblijf aldaar opnieuw op moet schonen, in zoverre niet vloeiend vertaald, met plastic zakjes, wat ik al lang niet zelf heb gebruikt. Of: slechts zelden als 1e consument.

Nu ligt ze bij ‘t gordijn, vangt een vleugje wind op, ter koeling van ontwende warmteverwennerij. Terwijl ik me afvraag hoe ik zonder die luxe zou kunnen.
Ik loop de keuken in, via de gang, een weg van 2 deuren. Pak wat ik nodig heb & vind haar terug achter ‘t, voor haar, 1e obstakel.
Ze heeft een neus; ik kan me honden uit m’n jeugd herinneren die moeiteloos, zoals ik tegenwoordig routineus flesjes bier ontdop, hun weg kozen bij kierende deuren, met 1, misschien 2 wippen van hun kleinere gok.
Ik kan me niet herinneren wat haar voorgangers zochten, maar zij zoekt mij. Vertaald als verlangen van ‘vergeet mij niet’, of ‘ik moet ook’, anders ‘gaan we al?’.
Ik droom geluidloos traag naar ‘ik hou van jou’. & Berust gelijkertijd in wat dan ook voor antwoord.

Bij ‘t gordijn, waar ze nu ligt, hoor ik haar adem ruizen over ‘t tapijt. Zo mild stotend regelmatig, gelijkmoedig, als een regelmatige zucht, kalmerend ritme. Waar ik haar 1st niet hoorde, toen ze achter de boekenkasten zich verschool, onder de in onbruik zijnde lage tafel. In die lege ruimte waar nog geen boeken kunnen staan.
Ik waan me kind, van de leeftijd van hutten, geheime gangen & onzichtbaarheid; ontwikkel begrip. Ik wil daar zijn, waar zij me nu kort brengt, waar ik rust vind.
Want hoewel ik haar zwartharig lichaam moeilijk in mijn donker kan zien, slechts wat ik wil lezen schijnt, is de ruis om me heen (om haar heen) zelden in dergelijk weldadig tempo vertaald.

Een zucht klinkt. Ze draait zich om & mijmert me wakker.

Niets meer dan visite in Zijperspace.