Mooidag

O, wat een mooidag dat gaat worden. Waarbij de vogels genoeg vocht in de keel hebben ’t te befluiten. De fietsers de straat opgaan ook al bestaat er geen arbeidsplicht die dag.
De koelte, relatief, genoten kan worden. We elkander aankijken van zokanhetook. Soms weliswaar, maar zokanhetook.
Het hoeft niet gewezen te zijn, voorbestemd, altijd, van nooitafgelopen, zulke samenstellingen zijn inmiddels ontstaan, maar zoiets van niet voortbestendig, nietmeer.
De woorden werden geplakt op zeker moment, maar je voelde de hittedruppels ervanaf druipen, de puntkomma’s overbodig; ’t scheelde een extra handeling op ’t vochtbestendige toetsenbord. Waar de volgende gen al overgestapt was op crosswordsamenstellingen, energiezuinig, slipstreamstrelingen op ’t beeldscherm.

Bij de mooidag zullen de vlaggen schijnen, de lampen fladderen, hun weerschijn de hoek om kijken, insecten weerkomen, hun kriebel als vanzelfsprekend schijnen zoals de zon, de overmatige zon, dat vroeger deed.
Maar geaccepteerd als een bevrijding, zokanhetook, zokanhetook, klinkt ’t uit de koele schuilkelders tegelijkertijd, waar langzaamaan lichamen uit tevoorschijn opduiken, waar woorden aanelkaar zijn kleven, de interpunctie niet meer belangrijk leek, overbodigheidjes werden, de spaarzame communicatie geen behoefte meer had aan teveel. Als Orwelltalkcombi’s, maar de mensen opeens beginnen te realiseren dat spaarzaamheid op speeksel, zoals enig Huxleyvoorspellingen, hij over zijn voorvader (gedarwind, met nuttig resultaat), weet niet of de leeflangvogels die er dan nog zijn ’tzelfde zullen voelen, geen noodzakelijkheid meer zijnzullenzijn, dat happen in zand minder vocht oplevert dan die van adem, ademademen. Waar ’t vrouwelijke werkwoord ge-eva’t wordt, want alles is gelijk bij een mogelijk nieuw herleven.

& We scheiden de af zonderlijk heid vanaf dan. We gaan meer 1 zijn, we schijnen meer, we zien de vogels, de fluitsels, de resten van, ook de krabbelende, kriebelende, misschien spaarzaam vliegende torren, wantsen, niet opgedroogde andere vliegende insecten. Plus alles wat in de resterende beekjes leeft. Naast de overvloedende zee, plus de donderenddruppelende buien.

Want ook zij zijn gestopt in hortendstotende taal hun aarde te bevloeien.
De fietsen wellicht verroest, als al dat vocht teruggedeinsd is, maar Noach heft zijn staf, zoals zijn nananazaat deed, & alles komt goed.

& De profeet niet meer leeft, ook niet in Zijperspace.

Kristal

Nieuw, waar oud uiteindelijk moest gaan klinken. Want zo zijn we toch, evengoed onverwachts geworden, ooit gewezen, gekristalliseerd.
Ik praat met Marjan, terwijl ik terugdenk dat ik met haar & zus Inge & Suus naakt over ’t strand heb gehuppeld, & alles was normaal.

De moeder van Suus zei dat ze eindelijk een normale piemel zag.
& Ik in m’n onverwachte vrijheid dacht dat dit m’n leven lang zo zou blijven: bloot, geen onrust, & een behoorlijke dosis aan eerlijkheid. Op een familiebijeenkomst aan ’t Helderse strand gewoon bij gebrek aan zwembroek met zwabberende flabber m’n nichten aanmoedigend ’t voorbeeld van mij te volgen.
Ik kan me hun borsten niet herinneren, dus ze zullen mij vast niet nagevolgd zijn zoals ik me dat had voorgesteld.

Terug in ’t nu ben ik opnieuw preuts. Weliswaar in beperkte mate, maar broers van mij zijn nudisten.
Dat lukt mij niet.
Ik ben die fase voorbij. Als in: ik voel me alleen.

Eens op vakantie geweest met een ex, m’n broer werkte toen op een naturistencamping in een toen al veel te hete regio in Frankrijk, wist ik ’t te normaliseren. Iedereen bloot.
Maar daarna vergeten. Mezelf verzwegen. Dat vriendinnen, die van de echte, hun blootheid er niet toe doet. Ze zijn mooi, hun borsten, hun tepels, de rest van waar je interesse ligt. Maar hún normaal. Vriendinnen, waar ik vrienden zou moeten zeggen.

Ik voel me soms eenzaam bij gebrek aan normaal, ’t oude normaal. De nieuwe preutsheid voorbij.

Maar ik ben oud, Zijperspace groeit, hopelijk de rest ook.

Flubberhuid

’t Zijn 3 puntjes, een vage gloed van nummer 4. Maar die laatste heeft zich niet hoeven ontwikkelen tot een uitstekend rood puntje. Waarschijnlijk door de dosering, wellicht omdat ik ’t giftige wijfje in m’n slaap te pakken had. In een lichaamsomdraai, traag plettend.

’t Bolde, dat hele goedje bijeen, kleurde allengs rood & liet zich ook zo gloeiend gevoelen. Waardoor Oma Zijp (dat schrijf je inderdaad met 2 hoofdletters) me weer gewaar werd. Dat kleine licht mollig vrouwtje, dat in haar oudere jaren door gezondheidsomstandigheden haar huid liet flabberen.

Ze was de dood van haar man al jaren voorbij, had al enkele ziekenhuisopnames achter de rug, & slechts 1 zoon in de nabijheid van wie ze vanzelfsprekende aandacht kon verwachten. Plus m’n aangetrouwde moeder.

& Wij snapten dat niet altijd. De zondagmiddag tot 8.30 uur ’s avonds met haar door te moeten brengen. Van Koot & Bie begreep zij immers niets. M’n vader mistte daardoor ook de clou, want hij was de taxi & bij terugkomst was alles alweer voorbij.

Maar haar huid kwakkelde in haar laatste jaren. Wat waarschijnlijk een proces van zo’n 10 jaar zal zijn geweest, maar overdrijving van mijn geheugen kan van toepassing zijn.
’t Floeberde. Huidzakken. Daar waar ’t 1st vol van vlees gloeide, ’t bolde zoals mijn huid aan de rechterarm de afgelopen dagen zag.
Slechts m’n rechter onderarm, dat wel, onder invloed van een mug of een anderszins prikkel.

Ik ging er enkele dagen mee naar bed & stond er de volgende ochtend met z’n volle aanwezigheid mee op, elke dag een ietsje meer. 3 Rode puntjes, waarschijnlijk gedurende de nacht tot bloedpuntjes gejeukt, & een kleinere broeder, bloed- maar niet jeukloos, daar rechtsboven.

Terwijl ik dit typ laat ik voor de 100-tigste keer m’n linkerhand de toestand aan de rechterkant controleren, de jeuk daarbij enigszins proberen te beheersen, te voelen hoe de huid ondertussen die van Oma Zijp begint te naderen. 1st Vol in spanning, nu gelaten in de veronderstelling dat ’t begint te flubberen.
De ontspanning is daar. De aankomende gelatenheid.

M’n Oma moest alleen nog terug naar huis gebracht worden onder begeleiding van een bij opstaan van de bank tegenover de tv (private) scheet, die wij geen van allen ooit gehoord hadden.

Dat vertelden we elkaar pas na afloop in Zijperspace, dat we allen van niets wisten ooit iets gehoord te hebben.

Alletijd

Ik vergeet wel eens dat ik alle tijd heb. ’t Maakt niet uit hoe laat ik naar bed ga, behalve dan, maar nogal makkelijk rekening mee te houden, dat de winkels op een gegeven moment sluiten.
Online bestellen doe ik slechts voor eigen gewin: korting & gratis bezorging. Mijn manier om de grootgrutters uit te persen.
Gelukkig tegenwoordig elektrisch bezorgd. Anders zou ik er toch gewetensbezwaren tegen krijgen.

De dag duurt de hele dag. 24 Uur, & ik kan me daarop aanpassen. Een ledigheid vullen zoals ik wil.
Als kind was dat soms moeilijk, want wie wilde nou met me dammen? & Patience (ik heb er in m’n jeugd m’n 1e vakantie alleen thuis ooit mee gevuld, diverse varianten uit een bibliotheekboek uitgeprobeerd) begint op een gegeven moment ook te vervelen.
Nog net te jong toen om elke dag in de kroeg te zitten (later ingehaald, maar dat vooral in stand, beroepshalve dat is).

Evengoed lijkt meestentijds de tijd beperkt. Per ongeluk omrijden is zonde, in slaap vallen met een boek op schoot zal ik de volgende ochtend in moeten halen door opnieuw bij ’t begin van ’t laatste hoofdstuk te beginnen. Te veel drinken (om de daarvoor geïncasseerde alcohol te neutraliseren) vóór slapen gaan betekent te weinig nachtrust.
Soms zelfs de spetters op de toiletrand de volgende ochtend moeten zien te verdoezelen mocht er (überhaupt) iemand van plan zijn langs te komen zit in ’tzelfde zinloosheidsvakje.

Ik heb toch alle tijd. Vraag ik me dan hooguit 1 keer per week af.
Misschien wel vaker, maar dat ben ik dan door ‘lekker drukke verkeersomstandigheden’ ’t volgende moment weer vergeten.
Schieten vervolgens weer andere levenskwesties me te binnen, lekker afgeleid door flitsflitsdenken, m’n leven verlengen tegelijkertijd, want ik heb, voor andere minder hyperactieve medemensen, ingewikkelde verkeerssituaties moeiteloos overleefd, zelfs tijd daarbij gewonnen.

Ik heb alle tijd. Ben echter vergeetachtig, moet mezelf dit elke dag herhalen, alsof ik niet naar mezelf geluisterd heb gisteravond. Ben m’n leesbril kwijt, terwijl mijn vader de wijsheid van m’n moeder zich aan liet leunen & zich daarvoor een koord aanschafte. Snap dingen niet, raak in paniek, of ben anders behoorlijk nerveus als ik geen overzicht meer heb.

Tijd ziet er tegenwoordig krakkelig uit, verfomfaaid, soms ook onbetrouwbaar. ’t Laat zich in een hoekje drukken omdat ik niks van hem wil weten. ’t Is een opgewonden kind dat luid schreeuwend vanuit de hoek van de kamer verwijtend, want vergeten, op me in wil rammen.
Met verwijtbare & onstuimige energie.

Maar misschien is daar juist de glorie van Zijperspace, mss… ooit.

Zelfs

Ik moet de laatste tijd aan Mirjam denken. Haar gezicht herschapen, hoewel ik niet denk dat die zo veel veranderd is. Ergens van 5 jaar geleden haar gezicht gegoogeld & ze was ’t precies.
Ik geloof dat zij met mijn huidige tronie meer moeite zal hebben. Hoewel je die veronderstelling moeilijk voor een ander kan vaststellen.

Zo zag ik ook Stella, vlak voordat ik Insta had afgeschaft. Ook zij leek, maar haar 3 dochters kon ik er per ongeluk niet mee vergelijken. Die had ik dan ook slechts middels geboortekaartjes leren kennen. Een wederzijdse ontmoeting zat er niet in, gezien sociale-contactenstoornis mijnerzijds.

Wist ik veel dat zoiets bestond, laat staan dat ’t dan op mij toepasbaar was.

Ach, ’t zal wel een ander naampje hebben inmiddels; ze hebben me daar niet over ingelicht. Ik heb ’t ook niet opgezocht. Vind dergelijke dingen (opzoeken) veel te vermoeiend. Te verantwoordelijk. Mogelijk te destructief bij ’t uitvinden van de waarheid. Want dat laatste wil ik bij voorbaat uitschakelen.

Daar sta je dan, een verbeelding van meneer Poirot, met weliswaar nog 4 levende broers, maar zonder begeleiding van een man met hond.

Daarvoor hebben ze dan die 5 jonge katjes uitgevonden, waar ik nu op pas. Zodat je je nog even extra kan verstoppen. & Vervolgens gaat beseffen dat ’t friemelen & frommelen van dat stel, met een toezicht houdende & een soms bijna zwijgzaam piepende moeder erbij kado, minutenlang verantwoordelijkheidsgevoel creëert.

Je weet niet hoe lang je ’t vol gaat houden. ’t Zijn er nu tenslotte 8. Elke keer je neus dicht als de 3 volwassenen hun poepie hebben gedaan & de bak moet verschoond. Hoelang je in 2e persoons enkelvoud blijft spreken als je ’t over ze hebt, afstand van jezelf, je diep duikt in boeken, in bankjes op verborgen plekken die daarmee gepaard gaan, in spontane ontmoetingen met mensen die mijn geheimplaats weten te ontdekken. Weten te koesteren ook, zeggen dat te waarderen.
Maar daarbij niet dichterbij m’n eigen stop.

Stop.

Altijd aandacht. Nimmer genoeg, zelfs in stilte, zelfs alleen, zelfs in boek, al lezend.
Zoveel kwijt, denk ik.

& Toch groeit Zijperspace groot/groter.

Terwijl

Op de bank gelegen, een kussen op m’n borst, boek erbovenop zodat de nek niet te veel last van lezen heeft. & Ik bedenk, de letters & zinnen uit ’t boek schrapend, want ik wil door, meer bladzijden verslijten, ’t boek uit z’n kaft rechtzettend, zodat er geen krommingen in de zinnen zijn te bemerken, de regels rechtlijnig zijn; ik bedenk dat ’t ook kwellend kan zijn.
Die wil om door te gaan bladzijden te slijten. M’n nek, m’n nek, die kreunt.
Maar ik moet door.

Vanochtend ben ik snel de deur uitgegaan; er werd regen voorspeld & er was nog voorraad nodig voor maaltijden op deze logeerplek. De katten waren ruim voorzien, maar de verzorger kon nog wel wat gebruiken in geval van een voortdurend slechtweerscenario.
Nadeel is dan wel dat je hoofd daar in blijft hangen, er bij terugkeer op logeerplek te vaak wordt gekeken wat de verwachtingsapps voorspellen. & ’t Daardoor de ruimte, maar natuurlijk vooral de tijd beperkt.

Niets lijkt meer mogelijk. Ik lever me daardoor gemakshalve veels te vroeg over aan ledigheid, in dit geval vooral een boek, kan geen kwaad, maar doe er ook maar een vroege borrel bij, gedwongen door nieuwsgierigheid van de morgenvroege aankoop. De slijterij stond toch vlak naast die zojuist afgevinkte ochtendaankopenlocatie.

Ik overleef ’t wel, die verdwalingen, mis evengoed een volgende etappe in de Tour, want ditmaal wél een rustdag op de maandag, maar krijg kramp in de nek van zoveel liters boek. Toch zeker 150 blz, terwijl ik ook nog tijd vind om 2 maal te eten, m’n lichaam te wassen & fruitvliegjes te bestuderen op al dan niet inheemsheid. Regelmatig wegwuivend van de volgende borrel, afkomstig van diezelfde ochtendinkopen.
Had ik immers recht op, want ze konden een kwartier lang de sleutel van de winkel niet vinden. Waardoor vergoelijking m’n reeds mislukte dag, zo vroeg reeds (de morgen was alweer zo’n beetje voorbij), was binnen komen sluipen.

Lonkend, heel veel lonkend, naar de dag van morgen, heb ik de weersverwachtingen toch weer aangezet, aangezwengeld, wakker gemaakt.
Moet je niet doen, neem dat van mij aan. ’t Is beter de niet-geregende druppels te genieten & door de rest heen te glippen. Een doekje voor ’t bloeden bij de hand te hebben onderweg, daar desnoods op te gaan zitten, zodat een droge bips u na afloop kan vertellen dat ’t die rust goed gebruiken kon & er geen schimmelvorming aan had overgehouden.

Morgen proberen we alles opnieuw in Zijperspace.

Plek

Als iets waar je een volgend huis hebt gevonden. Niet voor altijd, maar lekker tijdelijk. Waar je terug mag komen, een bank staat, een tafel waar je je boek schuin in blikbeeld kan zetten, verzinken vervolgens, maar toch heerlijk afgeleid door spaarzame voorbijgangers.
Een krakend hekje evenzo, veroorzaakt door de tuinders van de Groene Aarde, die slechts zelden juist dit aspect van dichtbij aanwezige geslotenheid komen opzoeken. Hooguit om de kraan aan te zetten als ’t seizoen is begonnen & ’t openingsweekend van ’t lenteseizoen gaat plaatsvinden.

Daar verblijf ik. Niet al te lange tijd, want meestal dwingt de meegenomen drank me om m’n maag met iets anders tevreden te stellen. Op gegeven moment, zeg maar.

Ik zat tussen boek & Tour de France, maar wist dat er regen aan zat te komen. 4 Wandelaars kwamen voorbij.
‘O, wat leuk. Wat een leuk onderkomen,’ liep 1 al snel op me toe.
Waarop de rest volgde.

Toen ze mij in de schaduw van dit regendroge onderkomen ontdekt hadden vertelde ik hun dat ’t mijn favoriete plek in Nijmegen was.
‘Hier heb ik al 1000-en pagina’s natuurliteratuur verslonden.’
Ze kwamen aan de tafel zitten waar naast mij hooguit jongeren op  gepland uitgaanspad, of anders te jonge jongeren zónder gepland uitgaanspad, hun joints zaten te roken.
Niemand kende deze verborgen uithoek, tenzij je naar een verborgen uithoek op zoek bent.

Gek genoeg leerde ik ’t kennen vanaf ’t fietspad op de dijk, hoog uitstekend, & ben ik er met Tineke na die ontdekking naar op zoek gegaan. Moeilijk vindbaar, jaren later nog steeds  verdwaald door een gebrek aan richtingsgevoel.
Zelden dat de dijkfietsers tussen Lent & Bemmel datzelfde initiatief nemen.
Slechts spaarzame wandelaars onderweg op een wit/rood-gemerkt wandelpad, eindigend of startend bij Nijmegen CS, daar moet je ’t mee doen, maar wel lekker rustig meestal.

Ik vertelde waarom ik hier zat met zinnen als:
‘Dit is de mooiste plek van Nijmegen.’
Kon ik zeggen want Lent was ondertussen alweer een paar jaar ingelijfd.
De 1000-en natuurpagina’s overlegd. Wat ’t met me doet om ’t hoofd koelte te geven. Dat de groene vruchten van de hiernaast staande Okkernoot een mooie likeur konden opleveren. & Nog een uitgebreid gesprek over myceliums.
Ik wist m’n kennis nuttig te delen, zo voelde dat, gelukkig niet te voortvarend, want ik kreeg een hand van de man die als 1e naast me was komen zitten, waarop de rest volgde.

‘Was een aangenaam gesprek, meneer,’ zei hij bij de veronderstelde afsluiting.
‘Sorry, maar ik ben Ton.’
Hij boog z’n hoofd licht achterover, waarop ik vervolgde:
‘Ik heb ooit geprobeerd een meneer te worden, maar ’t is me niet gelukt.’
Een prettige handdruk tot gevolg.
‘Ik ben Mark.’

Toch zijn verhalen meestal veel langer in Zijperspace, hoewel we ons afvragen wat verhalen zijn hier (veel te lang werd me ooit verteld).

Tedoen

Ik ben niet bepaald de mens die ik zou willen zijn. & Zo zijn er meerderen.
Maar ik heb ’t met mij te doen. Plus 8 katten plots. & Nogmaals mijzelf bovenop.

5 Jaar geleden gediagnostiseerd op autisme. Kan ik best mee leven.
Vlak daarna definitief ongeschikt voor werk verklaard.
Ook dat voelde ok.

Nu zijn er echter 8 katten die ik van plan was te verzorgen voor 3 weken. 5 Nog maar pas geboren, 3 kende ik van voorgaande oppasjaren. Waar ik mijn verblijf hier elke keer aan had te danken.
Maar waar moet ik dan opeens heen met mijn beslissingen, bedacht ik me vandaag: zij mogen beneden blijven (de oudjes), zelfs naar buiten, maar de moeder vooral wél naar boven (na een klein uitje). Maar ’s nachts mag liefst alles naar boven, maar wil die ene dwarsliggende oudere generatie, altijd belust op jacht, muizen, vogeltjes wellicht ook, dat juist weer niet.

Laat staan dat deze kat wil dat-ie in huis opgesloten wordt.

Straks wordt de muur tussen de begane grond & de slaapetage (ook die van mij) op natuurlijke wijze afgebroken. Wordt alles 1, want de jonkies weten op een gegeven moment hun eigen weg.
Straks ben ik niets meer dan slechts controleur, de voederbakjesvuller, maar is nog niet iedereen meteen vrij. Zij van etage 1-hoog zijn bevorderd tot begane grond, maar moeten nog even wachten tot ze geacht worden de deur uit te kunnen.
Zoals katteneigenaar dat zou willen. Ikzelf incluis. Beschouw ’t als verantwoordelijkheidsgevoel.
Ik verlies echter veel sneller dan de katteneigenaar ’t overzicht, of anders gezegd: de energie om ’t overzicht te willen of kunnen bewaren. Mijn blups is op.

Als u niet begrijpt wat ik bedoel met dat laatste: raadpleeg een woordenboek. Ik ben die van mij kwijt.

Ik zou willen dat ik 5 jonge katjes op enige wijze kon opvoeden of verzorgen, degene waar ze van afstammen bovendien, maar…

Ik heb nooit kinderen gehad. Dat zal vast een reden hebben. Want hoewel ik dat enige onstuimig nieuwsgierige katje, de kleinste van al, in een pierlewieromdraai weer over ’t hekje op de 1e etage zet, lief, resoluut, bekwaam, weet ik dat ik daar met een poezenpaspoort voor beëdigd zou worden, maar als mens te veel fouten zou maken.

Ik begin bij introvert.

Men mag de rest aanvullen van wat ontbreekt aan Zijperspace of anders overvloedig aanwezig is.

Zittend

Zitten is als wandelen. Zeker op m’n bank terwijl ik lees. Opkijk. & Gedag zeg.
Dat laatste soms niet. Meteen de pijnlijkste momenten: een confrontatie die je niet beoogt, maar een confrontatie evengoed met niets.

Maar juist waar dat niet voorkomt pak je een lach, soms zelfs een dankbaarheid voor contact.
Ik lees daarop meteen verder, laat even nog m’n gedachten gaan, wie dat was, had ik de hond al eerder gezien & mogelijk in dat geval: op welk bankje van de 4 op rij hier op dit pad had ik de vorige keer gezeten?

Enkele mensen hebben een dergelijk herkenningsvermogen dat ze me daarop moeten attenderen; ze zijn hun paden in deze ‘buurt’ gewoon.
Hoewel ik dat natuurlijk zelf inmiddels ook had kunnen doen. Andersom.
Maar je weet hun drijfveer om dit paadje te belopen natuurlijk niet. Zij evenmin mijn oeverloos getuur naar bladzijden tekst, die ik pagina na pagina doorloop; iets wat wellicht eeuwigdurend voor sommigen moet lijken.
Maar zij hebben hun eigen pad, hier dicht in de buurt van waar hun huis woont.

Ik wens mij rijker, wellicht een ietwat meer gerust, meer gemoedsrust, naarmate ik meer lees. Een ietwat meer ondergedompeld tegelijkertijd. Te midden van bomen, struiken, een park, een paadje, gras & groen, een enkele voorbijganger van ’t soort dat ik zelf ben. Maar ook heerlijk afgeleid door een kruipend beest & de piepende kuikens in de beek achter de struiken voorbij ’t pad.

Je ziet, niets gaat ongemerkt voorbij. Een vleugje wind voor koelte, een praatje dat op mijn nuchter ‘Hallo’ volgt. Als ik ’t zelf niet opmerk: alles blijft stromen, de kuikens in dat water evenzo.
Men gunt mij m’n bankje met een prettig klinkend ‘Hallo’.

Soms komt iemand daar in Zijperspace naast me zitten, ze weten immers niet waar dat toe leidt.

Zitvlak

Ik heb ‘m 2 of 3 jaar geleden geloof ik met m’n broer opgelapt. Hij was bezig in te storten, mij daarbij mee zuigend in de richting van die afgrond.
’t Kan ook langer geleden zijn, ’t tijdsbesef verschuift, zeker met personen die je al zo lang kent. Hij is tegelijkertijd méér persoon geworden dan dat-ie al was. De reis die hij met mij heeft afgelegd.
Hij kreunt, kruint, kniert, al naargelang de pijn van opnieuw aangehechte onderdelen, ‘lichaamsonderdelen’ nu hij er een stem voor gevonden heeft, hem een stem geeft om mijn bewegingen te vertalen. De overvloedige lijm, waarvan ik ’t bestaan vóór de reparatie geen weet van had, levert daar vast een bijdrage in, maar ’t is de ontmoeting van beiden, hun samen geknochtheid die een geperst kreunen veroorzaakt. Bij elke beweging die mijn zitvlak doet.

Die afgrond was vloer. Mijn lijf languit achterover op vloer.
’t Zal niet meer zijn dan een halve meter, maar ’t is een vreemde weg die je lichaam dan af moet leggen.
Ik stel me voor dat de val dan waarschijnlijk achterwaarts links zal zijn. Geweest. Want we hebben hem nu afgesteld op een genezing die hem slechts tot kreunen dwingt om van zijn uitgestelde dood te spreken.
Wie weet ziet hij ondertussen rechts als uitweg. Of is anders kreunen een taal, een communicatie, geworden, terwijl links slechts kreunend mort. Is-ie ondertussen hoopvol mij te bereiken alvoor hij valt, knakt, mij meesleept naar benee.

Ik besteed hier meer tijd dan op de banken in parken & bos. M’n eten wordt hier gemorst als ’t m’n mond per ongeluk niet bereikt. De kussens raken hier versleten die me ondertussen juist extra comfort aan ’t zitvlak proberen te geven. M’n toetsenbord geeft daarbij meer geluid dan wat de donzen vulling ooit zal vermogen te doen.

Maar ’t kraakt & klaagt & zegt dat ’t krimpt, de rek, ’t langdurig samenzijn. Misschien wel jaloers omdat ik weer eens vrolijk zat te kwebbelen met voorbijgangers tussen buitenshuis groen; zij, benieuwd om wat ik lees, m’n fiets, m’n boeken. Daar in ’t park.
Hij inmiddels kapot van reuma, of hoe je die roest van hout ook mag noemen.

Bang voor de asfalthoop in een wellicht straks opgeruimd Zijperspace.