O, wat een mooidag dat gaat worden. Waarbij de vogels genoeg vocht in de keel hebben ’t te befluiten. De fietsers de straat opgaan ook al bestaat er geen arbeidsplicht die dag.
De koelte, relatief, genoten kan worden. We elkander aankijken van zokanhetook. Soms weliswaar, maar zokanhetook.
Het hoeft niet gewezen te zijn, voorbestemd, altijd, van nooitafgelopen, zulke samenstellingen zijn inmiddels ontstaan, maar zoiets van niet voortbestendig, nietmeer.
De woorden werden geplakt op zeker moment, maar je voelde de hittedruppels ervanaf druipen, de puntkomma’s overbodig; ’t scheelde een extra handeling op ’t vochtbestendige toetsenbord. Waar de volgende gen al overgestapt was op crosswordsamenstellingen, energiezuinig, slipstreamstrelingen op ’t beeldscherm.
Bij de mooidag zullen de vlaggen schijnen, de lampen fladderen, hun weerschijn de hoek om kijken, insecten weerkomen, hun kriebel als vanzelfsprekend schijnen zoals de zon, de overmatige zon, dat vroeger deed.
Maar geaccepteerd als een bevrijding, zokanhetook, zokanhetook, klinkt ’t uit de koele schuilkelders tegelijkertijd, waar langzaamaan lichamen uit tevoorschijn opduiken, waar woorden aanelkaar zijn kleven, de interpunctie niet meer belangrijk leek, overbodigheidjes werden, de spaarzame communicatie geen behoefte meer had aan teveel. Als Orwelltalkcombi’s, maar de mensen opeens beginnen te realiseren dat spaarzaamheid op speeksel, zoals enig Huxleyvoorspellingen, hij over zijn voorvader (gedarwind, met nuttig resultaat), weet niet of de leeflangvogels die er dan nog zijn ’tzelfde zullen voelen, geen noodzakelijkheid meer zijnzullenzijn, dat happen in zand minder vocht oplevert dan die van adem, ademademen. Waar ’t vrouwelijke werkwoord ge-eva’t wordt, want alles is gelijk bij een mogelijk nieuw herleven.
& We scheiden de af zonderlijk heid vanaf dan. We gaan meer 1 zijn, we schijnen meer, we zien de vogels, de fluitsels, de resten van, ook de krabbelende, kriebelende, misschien spaarzaam vliegende torren, wantsen, niet opgedroogde andere vliegende insecten. Plus alles wat in de resterende beekjes leeft. Naast de overvloedende zee, plus de donderenddruppelende buien.
Want ook zij zijn gestopt in hortendstotende taal hun aarde te bevloeien.
De fietsen wellicht verroest, als al dat vocht teruggedeinsd is, maar Noach heft zijn staf, zoals zijn nananazaat deed, & alles komt goed.
& De profeet niet meer leeft, ook niet in Zijperspace.